ZIJ LIETEN HUN SPOREN ACHTER
houdt het immers op verwondering te baren, hoe het Joodsche element zich zóó krachtig tegen ons kon organiseeren, zonder dat er in de kringen van het Christelijk Europa iets anders dan wat lieflijk is en wel luidt, van den Jood werd vermoed.
Toch is dit onderdeel van Kuypers Jodendoms-ideologie niet essentieel. In zijn ‘Liberalisten en Joden’, een aantal Standaard-artikelen, in 187S verschenen, kort daarna gebundeld en iets later (1879) nogmaals in Ons Program herdrukt, occupeerde de Christelijke staatsman zich speciaal met de verhouding van het liberalisme als ideologie tot de maatschappelijke status der Joodse groep. Zijn these komt hierop neer: het door hem als gevaar gesignaleerd verschijnsel bestaat niet daarin, dat ‘de Joden het Liberalisme troetelen, maar veel meer hierin, dat onze Liberalisten door en door verjoodscht zijn’. Om het nader te adstrueren : de Joden misbruiken het liberalisme als politiek stelsel om ‘Joodse’ macht uit te oefenen. De liberale Jood heeft door zijn staatkundige ideologie sleutelposities in de maatschappij verworven, die hij aanwendt (resp. zou kunnen aanwenden) om de wereld (Kuyper denkt speciaal aan Nederland) te overheersen. Hun invloed is zó belangrijk geworden, dat zij een bedreiging kunnen gaan vormen voor de Christelijke natie. Met welke stelling wij genaderd zijn tot een ongezocht uiterste.
Kuypers beschouwingen zijn te merkwaardig, om ze niet beknopt de revue te laten passeren. Eeuwenlang waren de Joden ‘erger dan de pariah’s van Europa geweest’. Eerst de Hervorming had hierin een wijziging ten goede gebracht,
... en met name aan onze gastvrije regenten komt de eeretoe, van voor het eerst den Jood een plek voor het hol van zijn voet te hebben aangeboden, waarop hij met eere als mensch en, ongehinderd in zijn Joodsche eigenaardigheden, zoo in maatschappeljken als kerke-lijken zin, positie kon nemen.
Toch bleven zij ook hier gebonden aan uitzonderingsbepalingen, totdat de Franse Revolutie ‘dezen slagboom’ deed wegvallen en
...den besnedenen met den gedoopten burger op voet van onvoorwaardelijke gelijkheid bracht... Diep beschaamd over eigen vroegere ongerechtigheid, heeft toen de Christenheid schier in alle landen deze beteekenisvolle vrucht der revolutie als een harer uitne-mendste consequentiën toegejuicht. Ze miste, door de schuld van het verleden, die zedelijke veerkracht tot een onbevangen zelfstandig oordeel, waar alleen een goede consciëntie den man van karakter mede begiftigt. En was daardoor oorzaak dat de algeheele emancipatie der Joden tot stand kwam, niet krachtens de beginselen van het Evangelie, maar op grond van overwegingen die lijnrecht tegen deze beginselen overstaan.
Dit nu dwong natuurlijk tot zóóver meêhollen op het eens ingeslagen pad, als de Liberalisten slechts goedvonden voort te rennen. Zoo werd, bij wijze van terugslag, een zeker
118