ZIJ LIETEN HUN SPOREN ACHTER
rooide dichter behoeft ze immers niet. Hij is arm genoeg om door theorieën over rijkdom heen te zien. Conservatisme, liberalisme, anarchisme, communisme, socialisme, wat rijmen ze gemakkelijk in de giftige staarten van zijn hortende verzen.
Het beeld van de eschatoloog, dat uit dit alles te voorschijn treedt verbaast ons niet: het is, als steeds in de geschiedenis, revolutionair gekleurd. De apocalypse, ook voor hem ‘het apriori van alle politiek en cultuur’, stempelt Da Costa tot een dier figuren, die de Oosterse geest van de vroege romantiek tot diep in het Europese geestesleven hebben doen doordringen. Met alle anti-traditionele consequenties. In hem lag de aanleg van een barricadenstrijder.
Tussen Friedrich Julius Stahl en Karl Marx (eschatoloog en apoca-lypticus bij uitnemendheid) staat hij als een van die talrijke negen-tiende-eeuwse Joden, die het maatschappelijke toneel van die tijd hebben beheerst. Die er het ferment van gisting hebben gebracht, dat tot vernieuwing leidt. Fijn gevoel voor deze nuances verschafte Da Costa een brede visie op een algemene historische roeping van het Oude Volk, dat ook in Nederland zijn kinderen uitzond naar de uiterste polen van alle partijschakeringen. Van anti-revolutionair tot anarchist, van dogmatisch marxist tot ultra-liberaal. Van Da Costa tot Alexander Cohen, van David Wijnkoop tot A. C. Wertheim. Extremisten, zuiveraars, puriteinen en ketters. Kinderen allen van dat wonderlijke volk, dat ondanks Emancipatie toch nog steeds bleek te bestaan en zijn zinrij ke naam met ere droeg: Israël, want gij hebt gestreden met God en mensen en gij hebt overwonnen!
116