DE HEER VAN HET JOODSE TEISTERBANT
Isaac da Costa confronteert de begrippen staatsman en dichter en komt tot het essentiële punt van vergelijking: de profetische gave. Prachtig is zijn beeld van de buiten adem geraakte poëet, die, in zijn mantel gewikkeld, zich in de hoek van het schip neerwerpt en zijn ogen op de toekomst richt. Welke 1 Een werkelijke, als die van Lord Beaconsfield. Ook al zou het Isaac nimmer gelukken, zelfs bij benadering, enig tastbaar ‘staatkundig’ succes te boeken.
Het is de tragiek van Da Costa geweest, dat hij door de algemene constellatie in Nederland reeds in 1S23 practisch werd uitgeschakeld. Zeker, hij handhaafde zich; maar als een onmogelijke zonderling. Een man met een al te recht hoofd en twee linkerhanden. Buiten het parlement, buiten de universiteit, buiten alles. Allard Pierson constateert: Isaac was en bleef impopulair. Men sprak nooit van ‘onze Da Costa’ gelijk men sprak van ‘onze Tollens’. Zijn impopulariteit lag in een zekere ongelijksoortigheid. Zijn aard was niet de aard zijns volks.
Doch zou het ontbreken van resultaten, de schorre stem van de schreeuwende Jood minder indringend maken? Vragen wij ooit naar practische successen bij de mannen van Anatot en Tekoa? Hier bereiken we de slotacte. In Da Costa, ‘dezen laatsten zoon van Israël herleefden de oude profetieën’; Da Costa was een profeet. Beter. Hij werd het in de laatste fase van zijn leven. Zowel naar vorm als naar inhoud van zijn grote zangen. Zowel verkondiger als voorzegger. Evenals in Benjamin Disraeli was in hem iets herleefd van het klassieke Jodendom. Het was de eeuwigheid van de Joodse mythe, die zich in hem manifesteerde. Mogen wij ons ontslagen achten van de plicht profeten naar Jeruzalem te brengen. Volgen wij slechts Isaac op de wandeling terug, van de Rozengracht via Nieuwe Heerengracht en Cordova naar Babylonië en tenslotte Palestina. Daar stond de wieg van zijn feilloze intuïtie, die zelfs kon voeren tot voorspellen.
Wij komen op een eigenaardig thema, dat juist in onze tijd object werd van wetenschappelijk onderzoek van Joodse zijde. In een boek van Siegmund Kaznelson wordt uitvoerig toegelicht, dat vele Joden in de tijd der Emancipatie min of meer over de gave der profetie hebben beschikt. Genoemd worden de stichter der Zionistische Beweging, Theodor Herzl, Rahel Varnhagen von Ensen en... Benjamin Disraeli. Kaznelson constateert, dat slechts schijnbaar in het volk der profeten, de boeren en herders van weleer hebben moeten plaats maken voor het puikje der intellectuelen uit West-Europa. Wat eens voor de schapenfokker Amos de weide was—nl. de plaats van zijn arbeid—dat werd in de negentiende eeuw de schrijftafel voor Rahel. En zoals ook
113