worden beoordeeld naar haar eigen geest en niet mag worden getoetst (laat staan gewijzigd) dan alleen op de basis van haar eigen aard en karakter.
Vreemd gebleven tegenover de innerlijke , Jiddischkat”, begonnen mannen als Dernburg het Jodendom te identificeren met onbenullige uitwassen van bepaalde overleveringen ofwel vormen van liturgie. Twijfelend aan een waarachtige regeneratie meenden zij het Jodendom naar eigen smaak en inzichten te kunnen aanpassen aan de mode van tijd en omgeving. Waarbij zij dikwijls veel te veel (ja soms uitsluitend) de nadruk legden op zulke ethische en religieuze momenten, die zich wel verdroegen met het rationalisme hunner generatie.
Dernburg, gedurende deze jaren in drukke correspondentie met Geiger (wiens Amsterdamse voorpost hij was), heeft ernstige pogingen aangewend het Amsterdamse Opperrabbinaat voor een ultra-Reformistische, extreem-liberale figuur te reserveren. Wie moest dan wel komen volgens Joseph Dernburg? Het lijkt niet onwaarschijnlijk, dat de gouverneur der Bischoffsheims zelf het ambt heeft geambieerd. Maar het is er niet van gekomen. Omstreeks 1840 verdween hij van het Amsterdamse toneel. In Parijs zou Joseph op het veld der Oriëntalia wereldvermaardheid verwerven. Het is zeer wel mogelijk, dat hij met zekere Maskieliem contact heeft onderhouden. Een doodenkele keer kwam hij naar hier, waar hij in 1883 zelfs aanwezig moet zijn geweest bij de opening van het nieuwe gebouw van het Beth Hamidrasj aan de Rapenburgerstraat. Op die bewuste avond zou hij met enkele figuren uit de toenmalige Amsterdamse Kille nog hebben gesproken over die roerige dagen, die reeds een halve eeuw achter hem lagen en die hem, de wereldberoemde geleerde, toen onwezenlijk schenen.
HET SEMINARIUM
In diezelfde Rapenburgerstraat werd een jaar na de geruchtmakende brochure van Joseph Dernburg het Nederlandsch Israëlietisch Seminarium gevestigd en wel op no. 177. Het gebouw was een geschenk van de bankier David Hollander uit Altona, de schoonvader van Hirschel Lehren. Op 14 april van dat jaar vond de inwijding plaats, waarbij een jongeman in de dienst voorging, die eenmaal historie zou maken in het ghetto van Amsterdam: Jesaja Kleerekoper, later beter bekend als Rebbe Jesaje, de grootvader van de befaamde socialistische journalist A.B.K.
De toevallige coïncidentie, dat wij plotseling door de Rapenburgerstraat tot het Seminarium komen, mag ons intussen niet doen vergeten, dat het deze Rabbijnen-kweekschool was, die — evenals het Opperrabinaat — de inzet vormde van een principieel gevecht op het hoogste niveau tussen de beide uiterste groepen van het Amsterdamse Jodendom. De groep, die in staat zou zijn beide sleutelposities te bezetten, zou het pleit hebben gewonnen. Dit begreep Dernburg even goed als Hirschel Lehren. Nog had de laatste de touwtjes in handen van het onderwijsinstituut, dat een eeuw vroeger door Arjeih Leib in het leven was geroepen.
69