Nationale Vergadering anno 1796 wel scheen te zijn weggestemd, maar die in 1846 én in 1946! nog zeer werkelijk bestond. Had Ijsbrand van Hamelsveld geen gelijk gehad: de zaak was niet veranderd, zelfs niet na tweeduizend jaar „verstrooiing’
REFORM
Het is begrijpelijk, dat het vooral de Joden waren, die zich er „kopzorg” over maakten. Zij werden de felste propagandisten der Aufklärung. Want als er dan iets niet klopte in deze gelijkstelling, zou dat dan niet ook (of zelfs uitsluitend) de schuld kunnen zijn van de Joden zelf, die immers niet gewild hadden en nog niet wilden. Over de niet-Joodse tegenstanders van 1796 brak men zich niet het hoofd. Gebroken diende de taaie tegenstand van die echte Joden, die nog steeds gebonden bleken aan het oude gezag der Tora; ja, die zelfs nog hoopten op een nationale verlossing in een eigen land. Zo begon een hardnekkige serie pogingen om het Jodendom — het over-oude nationaal-religieuze complex van Tora en Traditie — pasklaar te maken voor de moderne verhoudingen. Invloeden uit Duitsland stimuleerden dit, zoals dit ook in de 18e eeuw het geval was geweest en in de 20e het geval zou worden.
In 1834 kwam naar Amsterdam een der gevaarlijkste propagandisten der Duitse Reform-beweging, de latere beroemde oriëntalist Joseph Dernburg, die wij al eenmaal hebben ontmoet. Hij was een vriend en intimus van Abraham Geiger, de leidende theoreticus van het Duits-liberale Jodendom. Vier jaar lang oefende hij hier zijn functie uit van gouverneur in het rijke bankiersmilieu der Bisschofsheims, die tot 1834 te Amsterdam een kantoor hadden. In die jaren publiceerde Dernburg twee brochures naar aanleiding van het vacante Amsterdamse Opperrabbinaat. In 1837 was Raw Samuel Berenstein gestorven en niemand wist zich eigenlijk goed raad met betrekking tot een opvolger. De leidende groep der ultra-orthodoxie (die wij in het volgende hoofdstuk hopen te ontmoeten), bleek nog steeds geporteerd voor een klassieke Opperrabbijn „alten Stils”, passend in de eeuwenoude traditie onzer Kehilla. Maar het milieu, waarvan Dernburg woordvoerder was, dacht aan een „moderne” Graanboom, maar dan een, die wetenschappelijk zou zijn gevormd en bereid tot het zetten van het mes in het systeem van het Jodendom.
De brochures verschenen anoniem en eerst tientallen jaren later verklapte Dernburg het geheim van zijn auteurschap aan de bibliograaf Roest. Er was wel reden voor deze anonimiteit want er wordt met grof geschut gewerkt en de inhoud werd de onbekende schrijver van orthodoxe zijde bijzonder kwalijk genomen. Zijn aanval op het decorum van de dienst (dit eeuwige stokpaardje der geassimileerde reformers) is niet mals.
Maar Dernburg laat het niet bij detail-kritiek op synagogale onderdelen. Hij is niet voor niets Geigers favoriet-leerling. Vóór alles is hij de theologische ideoloog, in de zin waarin het Deutschtum dat kende. Wijsgerig geschoold oriëntalist, tast hij zeer bewust de grondslagen van onze godsdienst aan. Evenmin als zijn leermeester wilde Dernburg aanvaarden, dat ieder historische verschijningsvorm en dus ook en vooral het Jodendom slechts mag
68