modern-nationaal Joods standpunt te omgeven met een kritiek, waarvan het diepste wezen volstrekt onhistorisch is. Het gaat immers niet aan dit geslacht van 1796 af te doen met een begrip als „geassimileerd”, dat ontleend werd aan het arsenaal van een 19e eeuwse Joods-nationale beweging. De vrijgevochten Joden van 1796 waren kosmopolieten, wier denkbeelden slechts benaderd kunnen worden uit de tijd zelf. Wij hebben het wel gemakkelijk in onze negatieve oriëntatie op het déraillement uit de vorige eeuwen. Het waren veelal eerlijke idealisten, die — hoe vreemd het ook moge klinken — in de Emancipatie een Messiaans ideaal trachtten te beleven. In dezelfde zin, waarin wij dit later mutatis mutandis zullen aantreffen bij de socialisten.
Wij lezen de „Aanspraak” door den burger H. L. Bromet ,,Gedaan in de Sociëteit Felix Libertate, op den 7 Maart 1795 / Het eerste jaar der Bataafsche vrijheid / Door den Burger H. L. Bromet / Te Amsterdam / Bij ]. L. van Laar Mahuët / Boekverkooper, en De Erven Jac. Benedictus / op de Joodse Breestraat, Drukker van de Volks-Sociëteit Felix Libertate. 1795. De prijs is 4 Stuivers” „...O, overgelukkige en heilige Epocque!
O, lieflijke Vrijheids Boom! welkers Feest wij met vreugde zoo hertig gevierd hebben.
O, glansrijk Monument!
Dat de reden van uwe stichtinge eeuwig zij!
Hier ziet gij, waarde Burgers en Tijdgenooten! een zeventigjaarigen Grijsaard, die van de vruchten van dien gelukzaligen Boom niet kan genieten, wiens overblijf zei eerlang ingezameld zal worden in dat Opperwezen, waar uit alles gesprooten en afgevloeid is, die echter Philantropos en Menschen-liever is, en eene brandende ijver en liefde den Mensche toedraagd.
Ik heb met vermaak dit Feest bijgewoond en helpen celebreeren, en vreugdetraenen gestort over de aandoenlijke en zieltreffende plechtigheden, daar bij bedreeven.
Juicht en bedrijft vreugde, ö Tijdgenooten! met mij over dit genadig tijdstip, dat wij beleefd hebben, en draagt het Opperwezen voor deeze bijzondere gave een dankbaar hert op.
O, Nakomelingschap! draagt zorg, om die gunst naauwkeurig te bewaaren, en dat nooit eene krenkinge of schendinge daar in mag komen. En Gij, ö Afstammelingen van Heber! en daarom nog Hebreeuwen genaamd wordt; Gij! die Nazaaten zijt van den Aartsvader Abraham! aan wien, door Goddelijke openbaaringe, in ’t midden van het verblinde en afvallige Heidendom en Afgodendienst, aangewezen is de regte weg, om den eenigen waar en God alleen te eeren; bij wiens Kroost, onder den naam van Israël, alleen met uitsluitinge van alle andere Volkeren, bewaard is gebleven de Eenigheid en Ondeelbaarheid van ’t Opperwezen, en de eenigheid van zijnen Heiligen Naam, in den Bijbel beteekend met het woord HEERE.
Gij word, met reden, met eene duizendmaalige verdubbelinge gefeliciteerd! Gij mede Broederen en Geloofsgenoten! die, sedert bijna twee duizend jaaren, zonder eenige schuld, zijt geweest het voorwerp van verdrukkinge, vervolginge, bespottinge en verfoeijinge, zodanig, dan den naam zelve van Hebreër, Israëliet of Jood, tot eene schande is geworden.
Ik verzwijge de overige Schendnaamen, die men U bijgevoegd heeft. Gij, die, sedert duizend jaaren, uit het Menschdom verbannen zijt, zodanig, dat gij, in ’t grootste deel van ’t verlichte Europa, met de Beesten gelijk gesteld; ja! in sommige Oorden agter de Beesten geplaatst zijt; verkrijgt, door deeze gelukkige Revolutie, op dit stip in onze leeftijd, uw voorig, doch zoo lang ontroofd en verkracht Recht wederom; gij word nu weder gerangschikt onder de Mensehen; gij zult, in weêrwil van alles, nijd, vooroordeel, dweeperij en laster, daar tegen ook mag wroeten en uitspuwen; even als alle andere Mensehen, de Rechten van den Mensch zuiver en onbekrompen genieten, de edelmoedige en heldhaftige Verlossers van het Bataaf sche Volk; die Philosophische Republicqueinen; die kundige Leermeesters van het gansche Menschdom; die wisse Wegwijzers der Verdwaalde, zullen ons de behulpzaame hand bieden, tot het verkrijgen van Vrijheid en Gelijkheid met alle andere.
Juicht, Israël! dankt den eenigen eeuwigen; want Geula of Verlossinge is, neffens de verlossinge van het gansche Menschdom, geboren en daar gesteld.
52