roering — uitingen van liefde en leed, dikwijls in typerende, Bijbelse formuleringen. Binnen het kader der speciale Amsterdamse gebruiken mag in dit verband aandacht worden gevraagd voor een sjoel, die nog niet werd genoemd, die der „Kabronem”, de synagoge dus van het gilde der begravers. In 1726 opgericht, werd deze in 1894 herbouwd tot de Lange Houtstraat-synagoge. In deze sjoel, die nu volstrekt uit onze gezichtskring is verdwenen, hing een lamp met drie pitten. Geen echte Amsterdamse Jood, die ooit daarbinnen kwamen, zou niet weten aan welke merkwaardige historie dit speciale, plaatselijke gebruik herinnerde. In het Hebreeuwse Protocolboek van het Doodgravers-College komt het volgende verhaal voor, dat werd opgetekend door R. Mousje ben Simon Frankfort en dat — aangevuld met gegevens uit Sjeëriet Jisraëel — werd gepubliceerd door wijlen Chajjiem Tas in De Vrijdagavond 1):
„Een Joodse vrouw te Naarden woonachtig, zag bij een oude-klerenverkoopster, met name Anna Slovot, een stuk schoon linnen, dat naar haar mening van doodskleren afkomstig was. Zij vroeg de niet-Joodse koopvrouw naar de herkomst, waarop deze antwoordde het op een verkoping gekocht te hebben. De Joodse vrouw, die de zaak niet vertrouwde, vertelde het een zekere R. Hirsch, ook te Naarden woonachtig. Deze begaf zich toen ook naar de uitdraagster, waar hij nog verschillende dergelijke lappen zag. Op een van die lappen bevonden zich rode vlekken, die hem voorkwamen door rode wijn veroorzaakt te zijn.
R. Hirsch ging hierop naar Amsterdam en deelde de zaak aan Parnassijns mede, die zich herinnerden, dat voor enige weken een zekere Jisroëil Wijnschenk ter aarde besteld was en dat op diens doodskleren zich inderdaad rode vlekken hadden bevonden, veroorzaakt door de wijndroppels, die er op gevallen waren, daar hij bij de ceremonieën der beide eerste Peschachavonden Pools gebruik volgde en derhalve zijn doodshemd op de Seideravonden gebruikt had. Men had dus gegronde reden te vermoeden, dat hier grafschennis gepleegd was. Parnassijns besloten dan ook de zaak nader te onderzoeken en vervoegden zich derhalve dinsdag, 27 sjewat 5484 (22 februari 1724) bij de Burgemeester en Schepenen van Naarden. De oude klerenverkoopster werd voor Schepenen geroepen en, na ondervraagd te zijn, bekende zij weldra de lappen linnen gekocht te hebben van de vrouw van Jan de Ruiter, de bewaarder der Joodse Begraafplaats te Muiderberg.
Vrijdag 1 adar (25 februari) begaven zich R. Mausche Frankfort, de leraar van het Doodgravers-College, en R. Zalman ben Itsek Rudelsheim, de koster, naar Naarden, waar zij het Stadsbestuur verzochten hen naar de begraafplaats te vergezellen. Op hun verzoek werden de bewaarder, diens vrouw en beide zonen gevangen genomen. Het kon de Justitie echter niet gelukken de gevangenen tot een bekentenis te brengen. Tenslotte gelukte het R. Mausche door enige scherpzinnig gestelde vragen de verdachten door de mand te laten vallen. De vrouw kwam er nu openlijk voor uit, dat zij vier lijken te Muiderberg had opgedolven, onder welke zich ook dat van bovengenoemde R. Jisroëil Wijnschenk bevond. De misdadigers bekenden gedurende zes jaren reeds zich aan dit misdrijf schuldig te hebben gemaakt. Bij het verder onderzoek vond men onder een mesthoop een aantal doodskleren en Tallethoth, welke wederom behoorlijk begraven werden.
De Opperrabbijn en het Rabbinaat in Amsterdam gelastten toen, dat enige graven van hen, die in de laatste maand gestorven waren, geopend moesten worden. Te dien einde begaven zich zondag 3 adar (28 februari) enige personen naar Muiderberg: de leraar van het College R. Mozes Frankfort, de Gaboïem R. Joël ben Samuel, R. Wolff ben David Frankfort, ook de gecommitteerden R. Abraham Boekiem, R. Meier Minden, R. Liepman Levi, R. Zalman Levi, R. Nethanel Emden, R. Kalman ben Leizer Keiser, R. Leizer ben Gedalja, de penningmeester R .Anschel ben Jehuda en de Sjamosiem R. Jeroechem Sjabbos, R. Wolff en R. Mordechai Rudelsheim, alsmede R. Zalman ben Itsek Rudelsheim. De Heren werden vergezeld door enige leden van het Vrouwen-College: t.w. Rachel, vrouw van R. Leib Minden, Beile, vrouw van R. Anschel Sarleville, bestuurderessen,
44
1
H. Tas, Een grafschennis te Muiderberg vóór tweehonderd jaar, De Vrijdagavond I, II, pag. 261 b.