Moeder in Israël - een geschiedenis van het Amsterdamse Asjkenazische jodendom

Titel
Moeder in Israël - een geschiedenis van het Amsterdamse Asjkenazische jodendom

Jaar
1964

Pagina's
138



deze God haar te laten waar ze is. Zij wil niet doordringen tot deze afschuwelijke wereld. Maar de Opperherder reageert: „De wereld, waarheen gij gezonden wordt, is beter dan die, waar gij tot nog toe hebt vertoefd. En bovendien: voor dit doel zijt gij geschapen.” Tegen haar zin komt de ziel aldus in het lichaam; met evenveel tegenzin maakt het kind zijn entree in de O lam haze. Daarom huilt het. Zijn eerste kreet is het gekerm van de Nesjama, die wordt gedwongen het leven binnen te gaan.

Wij zijn ongemerkt doorgedrongen tot in de kern van de Joodse mystiek. Ook deze neemt haar rechten in de intieme sfeer van het vroegere Jodendom, dat daarzonder niet kan worden aangevoeld. Het kind werd met spanning verwacht. Allerlei geheimzinnige krachten van het Joodse leven eisen aandacht op voor het mysterieuze gebeuren der geboorte. In de kraamkamer hangen amuletten. De grenzen van geloof en bijgeloof dienen zich aan. Op een blad papier of perkament zijn kabbalistische figuren en spreuken weergegeven. Zij worden soms Sjier-hamangalous-zettel genoemd, naar de aanvangswoorden van Psalm 121, die — naar de Nieuwe Vertaling — aldus begint:

„Een bedevaartslied.

Ik hef mijn ogen op naar de bergen: vanwaar zal mijn hulp komen?

Mijn hulp is van den Here,

die hemel en aarde gemaakt heeft.

Hij zal niet toelaten, dat uw voet wankelt, uw Bewaarder zal niet sluimeren.”

Van amuletten werd algemeen gebruik gemaakt. In de taal van de Talmoed spreken wij van „Kemia” (vulgo: „Kemei’e”). Wij kennen ze in heel veel vormen, waarvan wij noemen de Magische Kwadraten, die later vooral tegen cholera werden gebruikt. In de kraamkamer hing in de regel een amulet, dat de boze geest, die op kinderen loerde, heette te bestrijden. De profeet Elia treedt op sommige voorstellingen deze boze geest, Lilit genaamd, tegemoet en verlamt haar kracht.

Het geloof aan demonen was wijd verbreid en handhaafde zich taai tot in de 20e eeuw. Wij hebben nog menige jongen gekend, die in een koordje om de hals een zilveren munt droeg, waarin de vijfde Hebreeuwse letter „Hé” was uitgeslagen als aanduiding van Gods naam. De volksmond sprak van een „Heitje”.

In de eerste bundel van Jacob Israël de Haans Het foodsche Lied komen gedichten voor onder de naam Demonen. De betekenis ervan zal door vele niet-Joden niet worden begrepen of aangevoeld. Er wordt gesproken over de „Windgeest”, de zogenaamde „Ketef”. De Haan noemt o.m. de beruchte Ketef-Merierie. Oud volksgeloof dringt door de poëzie tot ons door. Na hetgeen wij hebben geleerd over de „Hé” is het volgende citaat wel duidelijk:

„Elia, Elia geloofd zij hij,

Die hield mij van den Morgenkétef vrij.

Op mijn hart draag ik dit verhaal beschreven,

Bedreiging en redding, met zilvren letters Op rood e zijde in een geldbeurs geweven

36

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.