En iedere dag, op de marktdagen, komen de kooplieden hierheen te zamen van alle hoeken der aarde, hetzij over zee, hetzij langs de landweg, overal vandaan, want zij is de marktplaats der aarde, gelegen aan het strand der zee, in een land, waar Godlof het zwaard nooit verwoestend doortrok, en de stem van de vervolger nooit gehoord is; er is geen breuk en geen verlies, en geen onheilsge-schreeuw, maar kalmte heerst in onze straten, zo is het en blijve het tot de komst van onze Verlosser. Eens zal toch komen de gezegende des Eeuwigen, wiens rechtvaardigheid gegrondvest is, als de overoude bergen, en dan zullen wij aanschouwen de herbouw van Ariel (de tempel).
Afgegeven op de derde dag der week, waarin de Thora-afdeeling Ki Tissa (Exodus Cap. XXX vs 2-XXXV) is gelezen, in het jaar 5476 op de 9e van de maand Adar, die een maand is van buitengewone blijdschap voor Israël. Hier in Amstelredam, de heilige gemeente van de Hoogduitse Joden - God bescherme haar!
H AL ACHISCHE PRAKTIJK
Zoals de bepalingen van het contract van R. Isaac Dekingen ons reeds duidelijk maakten, was de Opperrabbijn verplicht alle godsdienstige vragen, door gemeenteleden tot hem gericht, te beantwoorden. Hiermee zijn wij genaderd tot een van de interessantste hoofdstukken uit de geschiedenis en de literatuurgeschiedenis van het Joodse volk: de zogenaamde Kesp onsen ofwel Sje’elot oe-Tesjoewot (Vragen en Antwoorden), in de Joodse wandeling in de regel afgekort tot „Sjoet”, in de volksmond ook genoemd: „Sjeiles en Tesjoewes”. Tot aan de dag van vandaag is de term in de Joodse zegswijzen gebruikelijk gebleven. Wanneer wij tot uitdrukking willen brengen wat is bedoeld met het Nederlandse spreekwoord: „Wie kaatst moet de bal verwachten”, zeggen wij: ,,Uf sou’n sjeile geheert sou e sjoewe.”
De Sjoet-literatuur weerspiegelt eeuwenlang het leven van de Joodse diaspora. Wie de geschiedenis van de Joden in Spanje, Noord-Afrika, Centraal-Europa, Duitsland en Nederland wil leren kennen, dient ook en vooral kennis te nemen van de Responsen der grote Rabbaniem, die in deze centra hebben geleefd en gewerkt en tot wie dagelijks vragen kwamen! De vroegere Haagse Opperrabbijn I. Maarsen heeft in een inleidende beschouwing de Responsa behandeld als bron voor de geschiedenis der Joden in Nederland. Citaten, die hij uit halachische antwoorden heeft opgediept, kunnen demonstreren hoe in de antwoorden der Amsterdamse Rabbaniem facetten voorkomen, die ons een indruk kunnen geven van het interne Joodse leven der autoneme Kehilloth ook in deze Westerse diaspora.1)
Zelfs de officiële vaststelling van de ligging en de naam van Amsterdam blijkt uit een halachische glosse van Rabbi Mozes Ribkes. Wij lezen: „Op 9 Eloel 5421 (1661) vergaderden rabbijnen en geleerden van alle gemeenten aldaar en kwamen overeen in echt-scheidingsacten de plaatsnaam aldus aan te duiden: Amsterdam genaamd Amstelredam, gelegen aan het strand der zee genaamd Tij (’t IJ) en de rivier Amstel.” Nog altijd is
28
1
I. Maarsen, De Responsa als bron v. d. geschiedenis der Joden in Nederland in Bijdragen en Mededelingen v. h. Genootschap v. d. Joodsche Wetenschap in Nederland, V (1933).