De gezagsdrager, die op grond van de Tora autoriteit kon uitoefenen, was de Raus. Eerder hebben wij opgemerkt, dat het Jodendom oorspronkelijk geen stand van geestelijken kende. Het woord Rabbijn is ontleend aan het Latijnse „Rabbinus”, dat ontstaan is uit het Hebreeuwse „Raw” of „Rabbi” (Meester, mijn Meester), een titel, oorspronkelijk gebruikt voor geleerden of Hoofden van Leerscholen. Het heeft een lange geschiedenis. De Syrische vertaling van het Nieuwe Testament vertaalt het Griekse „Archisynagogos” met Rabbi en laat aldus dóórschemeren, dat in handen van de Rabbi de werkelijke leiding van Synagoge en Gemeente berustte. Ook behoorde tot zijn werkzaamheden het wegwijs maken op het gebied van godsdienstproblemen in het algemeen. Een veelzijdig ambt dus.
In een later stadium van onze historie ontwikkelde zich uit deze combinatie van functies een Joodse Hoogwaardigheidsbekleder, die in verschillende landen ook en vooral als gezagsdrager-naar-buiten optrad ten behoeve van zijn gemeenschap. Zijn taak was het zorg te dragen voor de belastingopbrengst der Joden. Zo wilde de Duitse Keizer Ruprecht benoemen een „obersten meister und rabi des heiligen richs und der Judischeit”. In zekere zin worden wij even herinnerd aan de functie van de „Joodse Raden”, zoals die — en niet alleen in Nederland — tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn opgetreden.
In Middeleeuwse verhoudingen kon de Raw daardoor de buitenwereld voorkomen als een soort Bisschop. De formulering „Episcopus Judaeorum” komt inderdaad voor. In Engeland heet hij „Presbyter omnium Judaeorum Angliae” (Priester van alle Joden van Engeland, waarbij Presbyter de vertaling is van het Hebreeuwse „Zakèn”, Oudste). In 'bijna alle staten van Europa, waar de Joden later over autonomie beschikten en in civiele zaken hun eigen rechtspraak uitoefenden, functioneerde de Raw als Rechter. Hij was oorspronkelijk financieel onafhankelijk van de Kehilla omdat hij recht had op eigen inkomsten. In alle gevallen, dat hij in zijn juridische functie optrad (rechtspraak in civiele procedures, huwelijkssluiting, echtscheidingsprocedures) mocht hij voor zichzelf een honorarium bedingen. Hierdoor verkregen de Rabbaniem een grote mate van zelfstandigheid, die niet alleen de rechtspraak ten goede kwam, maar er bovendien toe bij droeg, dat de macht van de Parnassiem binnen de perken kon worden gehouden.
Er is een lange ontwikkeling voor nodig geweest om van deze oorspronkelijke status van de Rechter-Geleerde te komen tot de Rabbijnenfunctie, zoals wij die in later eeuwen kennen. De man dus, die uit de kas van de Kehilla een salaris ontvangt en daardoor zijn onafhankelijke positie verliest. Ook de geschiedenis van onze Kehilla kent de Rabbijnen (Opperrabbijnen) als ambtenaren, die door het administratief gezag als zodanig werden aangesteld. Menig conflict zou kunnen aantonen welke eigenaardige problemen dit met zich mee heeft gebracht. Maar het ingewikkeld relaas van zulke gebeurtenissen zou ons afleiden van de functionele tendens van dit boek. Wij willen niet zozeer Rabbaniem leren kennen, als wel de Raw.
De eigenaardige positie van het Jodendom binnen autonome Kehilloth heeft ons intussen doen begrijpen, dat de functie van zo’n 17e en 18e eeuwse leider wel een geheel andere moet zijn geweest dan van de Rabbijnen in onze dagen, die men gewoonlijk met de term Joodse geestelijken vereenzelvigt. Beter dan dit in uitvoerige analyses mogelijk is, moge het blijken uit authentieke stukken.
24