de middelen ter verkrijging van geld — uit het oog verloren. Keren wij dus nog even terug naar de boeten, die de ban begeleidden en die soms een bedrag van duizend gulden bedroegen. Het was immers juist de Kenas, die de maatregelen van de leiding der Gemeente kracht bijzette. Wat zouden al deze Reglementen hebben betekend zonder mogelijke sancties? Wee, degene, die zich verzette tegen Parnassiem of die tekort schoot in eerbied jegens de Raw, die het gezag van Mozes’ Wet verpersoonlijkte.
Zeer opmerkelijk treedt dit regiem tenslotte aan de dag met betrekking tot de bepalingen op het gebied van het vlees en de daarbij behorende Vleeshal. Hier hadden Parnassiem een mogelijkheid tot een claim, want kosjer vlees moest nu eenmaal door iedere Jood worden gegeten. Het verbod om daarbuiten geslacht vlees te kopen of te verkopen, werd met alle denkbare middelen bestreden. Wij raken hier zelfs de grenzen der autonomie, want bij herhaalde overtredingen van dit verbod verzochten de Amsterdamse Parnassiem het Stedelijk Bestuur om de delinquenten met geseling op het schavot te straffen. Weer spitsen wij onze oren, omdat wij het nauwelijks kunnen geloven. Maar de status van de Jood in ballingschap gedoogde geen souplesse met betrekking tot het „zelfbestuur” der Joden, waar ter wereld ook. De „Hal” immers, betekende een belangrijke bron van inkomsten voor de armenkas, daar er belasting werd geheven op het daar verkochte vlees. Men ging van de stelling uit, dat, wie voldoende geld had om vlees te kopen, ook geld aan de armenkas kon af staan. Een soort „, weeldebelasting”. De prijzen waren er dan ook naar. De gegoede Joodse burgers betaalden drie maal de prijs, die niet-Joden voor hetzelfde moesten neertellen. De arme mensen kregen bij wijze van wel schamele toegift het af val van het vlees.
Zij kregen nog wel wat meer. Steun bij huishuur, in de winter gratis turf, in de lente matsot. Er werden later ook scholen voor arme kinderen opgericht, met welk onderwerp wij tot het vervolg van ons boek zijn genaderd. Want om het woord van de Tora te
citeren: „Niet alleen van brood kan de mens leven ” En dit geldt onverminderd
voor de arme Joden van vroeger met hun karige rantsoenen.
DE RAW
Voor het diaspora-Jodendom is de discipline van de Leer van Mozes de Alf en de Taw van het gehele leven en dit dan opgevat in de meest primaire zin van het woord, doch niet minder in het maatschappelijke en het geestelijke. Te zeggen, dat een Kehilla staat op de basis van Tora en Traditie betekent voor ons het formuleren van een houding tegenover, een opvatting van Jodendom, die wij willen waar maken of benaderen. Voor het voor-Emancipatorische Jodendom was het een natuurlijke aangelegenheid, die geen formulering behoefde. Van de Tora ging men uit als van een goddelijke, grondwettelijke fundering, die normatieve waarde bezat voor het totale levenspatroon. Eerst de latere Emancipatie zou het vol-Joodse leven verengen en de Jood vervormen tot een gespleten, dualistisch wezen. Zover was het nog lang niet.
23