Moeder in Israël - een geschiedenis van het Amsterdamse Asjkenazische jodendom

Titel
Moeder in Israël - een geschiedenis van het Amsterdamse Asjkenazische jodendom

Jaar
1964

Pagina's
138



Volgens geijkte Joodse opvattingen is de hoogste gezagsdrager immers de geleerde. Dit had belangrijke consequenties, omdat in het vlak der Joodse „maatschappij” ook de mogelijkheid bestond tot het uitvaardigen van sancties. Het instituut van de ban werd in verschillende nuanceringen gehanteerd. Dit gold voor interne overtredingen. In criminele aangelegenheden werd een beroep gedaan op de niet-Joodse rechter. Civiele procedures vielen echter als regel onder de eigen rechtspraak, die normaliter door geleerden werd uitgeoefend. Waarbij moet worden aangetekend, dat dit begrip geleerde zich nog niet dekt met wat wij „Rabbijn” plegen te noemen. Deze functie heeft zich eerst later zelfstandig ontwikkeld. Aanvankelijk waren de geestelijke leidsmannen van onze Kehilloth eenvoudig Joodse erudieten, die aan hun kennis en hun geestelijk gezag de autoriteit ontleenden, nodig voor straffe leiding van gemeenten, die niet zelden geslingerd werden tussen eigen normen en een buitenwereld, die de Joden onder hoge druk zette. Wanneer wij ons nu naar Amsterdam begeven, schijnt het allereerst gewenst ons dus te occuperen met de organisatie van onze Kehilla, die zich in de grote lijn geheel aansluit bij de eisen onzer historie — hoezeer zij nochtans typisch-Amsterdamse details vertoont.

KEHILLA-ORGANISATIE

Allereerst een korte beschouwing over het woord. Kehilla komt in Tenach voor als nevenvorm van Kahal, dat vertaald kan worden met „Gemeente”, eigenlijk: verzameling, menigte (en dan vooral de menigte van Israël). In de diaspora werd het tot de technische term voor de Gemeente-organisatie in Polen, waar de Joden binnen de Kehilloth een zeer grote vorm van autonomie verwierven. Als oudste, volledige Gemeente-Statuut geldt dat van Krakau (1595).

Ook Amsterdam keek naar het voorbeeld van vroegere Kehilloth. Zeven Parnassiem stonden aan het hoofd. Dit getal werd ontleend aan het reeds in Talmudische tijd bestaande college van de 7 Boni Viri („Towé Ha’ier” z= goeden der stad). Zes waren „Parnassiem”, de zevende droeg de titel van Penningmeester. Zij waren voor een periode van twee jaar gekozen. Ieder jaar traden drie van hen af, die gedurende de eerstvolgende twee jaar herkiesbaar waren. Zij moesten de leeftijd van vijftig jaar hebben bereikt, behoren tot de hoogst-aangeslagenen in de belasting (getaxeerd op minstens 50 aandelen in de belasting voor de armen), tien jaar zijn getrouwd en geïmmatriculeerd lid van de Kehilla.

Met dit begrip komen wij tot een belangrijk punt van de gemeente-organisatie. Het lidmaatschap (in technische zin spreken wij van de Chezkat ha-Kehilla) wordt aan dwingende bepalingen onderworpen, voornamelijk van financiële aard. Want de Kehilla heeft geld nodig voor haar „zelfbestuur”. Bij de Asjkenaziem kennen wij drie soorten leden: „geïmmatriculeerden”, „congreganten” en „vreemden”. Het minimum-bedrag om de Chezkat ha-Kehilla te verwerven bedroeg honderd gulden, dat in twee jaar voldaan kon worden. Er was wel degelijk sprake van sociale discriminatie. De „congreganten” werden

21

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.