antwoord. Want dit laatste zou mijn toestand het meest verergeren.
Je veel heil en zegen wensend, hoewel 1941 een vreeselijk jaar zal zijn, in afwachting, zeker van je goede wil:
Met hartelijke groeten J.K. Rensburg
Adres: Kromme Mijdrecht-Straat 56” / Amsterdam Z; of: Leesgenootschap Hoek Spui-Rokin / Amsterdam. C.’6
Zijn domicilies zijn dezelfde gebleven. Hij mócht trouwens niet meer verhuizen. Eindelijk honkvast bleef hij waar hij zat. Mét zijn pecuniële zorgen, die door de omstandigheden (‘daar ik een jood ben’) zijn toegenomen. Ook en vooral in de officiële sector. ‘De
subsidies, die ik had wegens ouderdom en capaciteiten, werden
mij spoedig na elkaar zonder opgaaf van redenen ontnomen’, aldus in 1943 met een formaüsme van geladen inhoud. Hij bericht het o.m. aan Frans Mijnssen in diens kwaliteit van voorzitter der Vereniging van Letterkundigen. ‘Zonder opgaaf van redenen.’ Hij wéét het drommels goed, maar als auteur tegenover zijn collega’s blijft hij staan waar hij stond. Waar hij altijd had gestaan!
‘Rensburg heb ik het laatst gezien in de oorlog, kijkend voor een boekwinkel, — zijn zware boekentas had hij op de pui gezet. Ik weet niet meer of de gruwelen .... al aangevangen waren of nog slechts naderend, maar wel, dat “Rens” bedaard was, dat we samen praatten en dat hij, wellicht op een opmerking of voorzichtig gegeven wenk, mij op besliste en vredige toon antwoordde: “Ik word beschermd.” Hij bedoelde door een “Hogere Macht”. Hij achtte zich, naar ik vroeger al eens uit zijn aanduidingen begrepen had, in dienst van deze te staan, niet alleen door het bijeenvergaren van een vervaarlijke berg taalkunde (en talen-)kennis, maar, o.a., ook door een leven van armoede en onthouding. “Daarmee versla ik de Jezuïten, ziet u! ” De idealist! ’
Aldus Henriëtte Mooy in haar memoires Gisteren leeft. En zij vervolgt:
‘Ik had hem, niet zo lang te voren, meegemaakt op de laatste vergadering der Vereniging van Letterkundigen, in 1942, in de Vondelstraat waar hij schitterend voor de dag kwam toen een spreker-N.S.B.-er (hoe kwam die daar? ) aan Mijnheer de Voorzitter (Boutens) en de andere aanwezigen vertelde, hoeveel zijn omstandigheden wel verbeterd waren, nu hij, lid van de “kultuurkamer”, zijn werk goed betaald kreeg, — “geen hongerlonen meer, mijn gezin en ik kunnen nü leven.” Rensburg, overeind verend, vroeg het woord en zwaaide daarin de vaan van de geest, zeggend, dat men, om die te kunnen voeren, nóóit vroeg naar lóón, — hij bekommerde zich alléén om inspiratie. Als die gebood: schrijf, dan schreef hij, dan keek hij
75