niet op of om, “ook niet naar eten natuurlijk! Ik dank u, mijnheer de voorzitter”, en hij zat weer. “Dank u meneer”, zei Boutens effen en zonder de bijval die “alle oprechte harten” even had doen trillen.’7
Rens: man van het verzet. Nóg altijd Eén tegen Allen, de titel van weer zo’n manuscript in zijn nalatenschap, bevattende ‘Kritieken, Beschouwingen, Indrukken, Polemieken’. De ondertitel van dit nooit verschenen werk luidt: Een Strijd van Twintig Jaar in de Wetenschap, de Litteratuur, de Politiek. Voor alle zekerheid heeft de auteur er tussen haakjes aan toe gevoegd: ‘Alle rechten voorbehouden .....’8
In de breed-uitgesponnen oorlogsliteratuur zoeken we intussen tevergeefs zijn naam.9 Ook historisch bleef hij de sjlemiel. Want op die plaats, op dat uur, manifesteerde zich iets van allure. Een letterkundige had in het openbaar de idee van de vrije geest verdedigd tegen het vulles van de nazi’s. Een unicum, niet slechts onder honderdveertigduizend joden maar onder miljoenen Nederlanders.
Hoe lang was het geleden, dat ‘vrienden’ hem op klassieke wijze hadden geRensd! ‘Als de moffen Nederland binnenvallen, hangen ze eerst Diepenbrock op, en dan mij ...’, had hij omstreeks 1914 geprofeteerd. Toen de wereldstrijd was losgebroken en ons land neutraal bleef, werd Rens argeloos uitgenodigd een paar vakantiedagen door te brengen in Zuid-Limburg. Tijdens een wandeling bij het Vierlandenpunt werd hij onverhoeds overvallen door een Duits ‘huurleger’, dat uit alle macht bralde: ‘Reichsfeind Nummer Zwei’.
Voor zulke grappen was er geen plaats meer. De Duitsers waren nu echt gekomen en hadden allen tegen de muur gezet. Deze keer konden de spotters zijn ‘mesjoggaas’ in een gemeenschappelijk vlak eindelijk toetsen aan de beperktheid van hun eigen, pragmatische redelijkheid. Hij deed niet mee met de moffen, hij deed niet mee met de Joodse Raad, hij had nooit ‘meegedaan’. Buitenmaatschappelijk had hij moeten leven a la Bohème en alleen maar mogen dromen van een toekomst, waarin de joodse graalzoeker heilig bleef geloven. Niet juist nu! Ook nu. Waarom niet? Hij deed zoals hij gewend was en zij deden zoals ze gewend waren: de voorzichtigen, de opportunisten, die niet helemaal fout waren, nóg niet fout, straks misschien fout maar dan wel op respectabele gronden.
Hij, Rens, was door en door goed. Wat interesseerde hem op zo’n moment in 1942 die dichter Boutens of de heer Blokzijl, die eenmaal met Pisuisse zijn liedje had gezongen Het zwijn. Of Lodewijk van Deyssel, die in datzelfde oorlogsjaar eveneens was toegetreden tot die kultuurkamer, nu Holland toch niet meer hoog was op te 76