‘Bij zulk werk moet je jezelf opsluiten ....’
Tussen jezelf opsluiten en opgesloten worden lagen de subtiele grenzen van zijn psychische problematiek, de oer-bron ook van de talloze Rens-verhalen, die het merg uitmaken van nagenoeg alles wat ook na Wereldoorlog II over hem werd geschreven.
Wij treffen de opgejaagde aan, terwijl hij in het Vondelpark in een hoge boom is geklommen en niet naar beneden durft. Het blijft onduideüjk waarom hij erin klom en nog onduidelijker hoe.
Rens de chevalier, die met Coen Hissink een schermduel uitvecht. ‘Touché’, roept de auteur en strekt de degen. Is Rens geraakt? Een met rode wijn bevlekt servet tegen hem aangedrukt levert het bloedig bewijs. Languit op een sjoelbak, met pindadoppen bestrooid (er waren zo gauw geen bloemen bij de hand), werd hij onder het zingen van Chopins Marche Funèbre over het Rembrandtplein gedragen.
Rens de menslievende, springt de Amstel in om de levensmoede Jan Musch (‘ik ga me verdoen’) eruit te halen, die zich zogenaamd aan het verzuipen was, onder de kreet ‘Dood, ontvang mij in uw teedre armen, Hamlet derde akte’.
Tenslotte de kuise Rens, met Fientje de la Mar op schoot. Tijdig wordt de asceet zich zijn verantwoordelijkheden bewust: ‘Zij houdt van me, maar dat is haar ondergang, want ik kan haar niet onderhouden, ik stort die vrouw in het ongeluk.’
Het ‘Rensen’ overschaduwde ieder werkelijk aspect. Maar over welke realiteit kon ook binnen het verband van dit onaangepaste leven worden gesproken? Was van meet af aan zijn onoplosbaar probleem niet geweest, wat nu eigenlijk werkelijkheid was en wat niet? Op school, in de maatschappij, in het café.
Ergens in zijn hok lag tussen paperassen die ene brief van zijn vader met dat schrijnende slot: ‘.... ga je gang en büjf ten spot strekken tot dat je het zoo mogelijk eens voelt....’
Tegen de achtergrond van dit alles zal het Rens genoegen hebben gedaan, dat één van de jongeren, Menno ter Braak, ook hem niet vergat bij gelegenheid van de bekende enquête in Het Vaderland anno 1934.
Hij antwoordde:
‘Amsterdam 30-10-’34 WelEdele Heeren,
Daar ik zelden sinds een paar jaar in Américain kom, vernam ik alleen door een toeval, dat er een brief voor mij lag gedurende 14 dagen. Ik ging er toen direct heen en vond Uw verzoek per circulaire. Ik zie geen kans enig antwoord te geven op de vraag: le Wie onder onze auteurs overschat worden.
2e Wie onder onze auteurs onderschat worden.
70