inter-asterale theorieën die het verbindende element van zijn levensbeschouwing vormden. Voor hem was het heel gewoon een figuur als Van Deyssel in dit patroon in te schakelen. Diens ‘Holland hoog opstoten midden in de vaart der volken’ kreeg voor de pseudo-profeet iets reëels. Hij zag dan plotseling Holland echt in de sterrenhemel en trok — als in Koningschap — de dwaaste en vaagste (kosmische) lijnen. Zo wordt de achtergrond begrijpelijk van die ogenschijnlijk totaal onverwachte aanval op de jongeren van ‘De Distel-vinck’ anno 1925.16 Wat verbeeldden die snotapen zich wel met hun kritiek op zijn collega-giganten uit de ‘revolutie’ van Tachtig! Van Deyssel en Rens hoorden thuis in het ‘Derde Rijk uit Israël’, wat dat dan ook mocht betekenen.
Naast elkander! Omdat ‘ik er zeker van ben, dat door dit werk [Theorie der Evolutie] meer dan reeds in verschillende opzichten het geval is, Nederland thans tegelijk geplaatst wordt aan de spits der volken zoals U wenschte, of vóórvoelde in Uw brochure over het Proza ....’
Aldus aan Van Deyssel, die hij in een ellenlang epistel van acht kantjes vraagt zijn naam te verbinden aan het huldigingscomité voor zijn zestigste verjaardag. Beide coryfeeën hoeven zich in die hoge sferen niet te vervelen, ze staan niet alleen. ‘We staan in de aviatiek door Fokker, in de radio door Philips, in de physica door Lorentz, in de sterrenkunde door Kaptein, in de chemie door Van ’t Hof enz. aan de spits van de volken. Realiseert U het thans voor de taal en de litteratuur door Uw handteekening onder die circulaire ,..’17
Van die hoogte spreekt Rens honend van het ‘jammerlijk-bescheiden gepiep van ... De Distelvinck’.
De jongeren lieten zich niet onbetuigd. In Den Gulden Winckel bracht Wybo Meyer de befaamd geworden karikatuur J.K. Rensburg De Vogel ‘Verschrikker’.18 Begeleid door het redactionele commentaar: ‘Daar niemand den heer Rensburg au sérieux neemt en kan nemen, wordt er hier van zijn interasterale ijlhoofdigheid uitsluitend
melding gemaakt omderwille van de karikatuur In zijn
aanval schuilt tè veel van de bittere gal der jalousie van een die zich, absurd, miskend acht, tegen de jonge kracht.’
Er was niet zo heel veel veranderd sinds de dagen dat Carel Scharten zich vrolijk over hem had gemaakt. Maar toen stond hij met zijn Japanse Verzen nog aan het begin. Hoeveel schrijfsels die hem sedertdien als een idioot hadden afgeschilderd, waren vroeger of later onder zijn ogen gekomen en hadden zijn ergernis gaande gemaakt. Eén keer krast hij met venijnige letters ‘wartaal!!,19 op het knipsel waarin wordt verteld hoe zijn Dante-uitgever hem destijds dagelijks zou hebben opgesloten.
68