In die jaren twintig bewoog hij zich eveneens in de toneelkringen van de hoofdstad. Hij vertaalde, uit het Frans vooral12 en schreef zelf toneel, ook dat zonder het gewenste succes. In de gelukwens op zijn 60ste spreekt August Heyting namens de Bond van Nederlandse Toneelschrijvers de hoop uit ‘dat de toneelmachthebbers, die U een opvoering van Uw toneelwerk voorspiegelen, de dure daad bij het goedkope woord zullen voegen’.13
Aan Mijnssen bericht Rens 20-5-1915 over de première van zijn Pierrot en Harlekijn op ‘woensdag 2 juni 1915 in de kleine bovenzaal van Américain voor leden van De Kunst’. ‘Tegen f 1,— entrée per persoon.’14
In deze jaren voelt hij zich nu en dan geroepen tot een leidende rol in questions brûlantes van het muzische Mokum. Beschikt hij niet over relaties in de wereld der letterkundigen van naam? Zo benadert hij Van Deyssel (24-5-1925) over de toenmaals actuele rel rondom de door Willem Mengelberg tegengewerkte pianist Dirk Schäfer. Nu eens een miskende kunstbroeder voor wie hij in het krijt treedt:
‘In het Handelsblad van gisteravond, 3e blad, komt een artikel voor van H. Rutters, muziek-recensent, over de mogelijkheid, dat de groote pianist Dirk Schäfer ons land gaat verlaten, omdat hem een muziek-professoraat is aangeboden in Wenen en dit financieel op ’t oogenblik voor hem voordeeliger is dan verblijf alhier.
Mijn vriendin Mevrouw A. Grootkerk, leerlinge van Mengelberg, die Schäfer zeer goed kent, zelf een uitstekende pianiste en componiste o.m. van de liedjes in mijn haute comédie in verzen Pierrot en Harlekijn wil ten spoedigste een comité bijeenroepen om aan de Regeering te verzoeken in ’s lands belang hem van staatswege een subsidie te verzekeren, waardoor zijn verblijf naar Weenen financiëel onnoodig zal worden. Nu wil zij dat verschillende van onze eerste kunstenaars, hun handteekening zullen opgeven ,..’15
Maar pas op! Hoe gemakkelijk konden zijn ernst en de dwaasheid, waartoe deze maniak anderen inspireerde op dusdanige wijze met elkander in de knoop raken, dat plotseling het juiste zicht op alles schemerig werd. En als wij dan verder lezen, dat een ‘soort eere-comité en vele anderen er bij ... zich gezamenlijk tot dé Kamer zullen Wenden’, dan houden we ons hart vast en zien we in gedachten al een deputatie lolbroeken met Rens aan het hoofd het Binnenhof oprukken.
Zeker, zoiets mócht deze keer niet gebeuren, daarvoor was de zaak-Schäfer te serieus. Maar de heren stonden voor niets en deze weerloze was tot raadselachtig veel bereid.
Wie kon er op den duur ook nog wijs uit al zijn fantastische bedenksels. Of het nu over Schäfer ging dan wel over zijn
67