hij nog twee keer f 100,— ontvangen; voor zijn roman niets.5
Bewaard gebleven correspondentie (ook uit de periode dat Pieter-se zijn domein al naar Wageningen heeft verlegd) toont aan dat het contact Rens/uitgever niet zonder het gebruikelijke geharrewar is verlopen. De gelijkgestemdheid van beide opgewonden personages was daar waarborg voor. De hoofdmoot van de ‘vertrouwelijke’ dan wel ‘zeer vertrouwelijke’ epistels vormt het zakelijk verloop der edities, waarvan de dichter-romancier zich de gouden bergen uit zijn paradijzen had gedroomd. Het gaat uiteraard om lage bedragen, die Pieterse hem schuldig zou zijn, maar de toon laait niettemin hoog op. En de uitgever maar kalmeren: ‘Foei wat bar. Denkt ge nu heusch, dat ge nog iets bij mij te goed hebt. Werkelijk niet. Voor 1 April zijn de commissien niet terug en dus? U begrijpt dat ik er dan niets van weet. En dan nu een kleine berekening ....’, aldus een schrijven van 15-2-1904.
En die berekening komt erop neer, dat de drie uitgaven hem, Johan Pieterse, meer dan duizend gulden hebben gekost. Terwijl de verkoop van de beide bundels en de roman tezamen nog geen driehonderd gulden heeft opgeleverd. Touchant de verkoopcijfers, die aantonen, dat Koningschap met ruim driehonderd gulden de lijst aanvoert. Daarentegen maken Lohengrin (f 15,73) en Japanse Verzen (f 29,22) een povere indruk.
Ondanks dit nuchter cijfermateriaal blijkt de dichter niet overtuigd. De correspondentie blijft doorzeuren. Nu en dan wordt Pieterse echt boos, vooral wanneer hij merkt dat Rensburg intrigeert en anderen probeert in te schakelen. Zowel om Pieterse te controleren alsook om zichzelf van een steun in de rug te verzekeren.
‘Ik begrijp U gedeeltelijk. U denkt dat ik onwillig ben en dat is toch heusch niet het geval. U schrijft dat ik U maar laat modderen, maar volstrekt niet. Alleen verzoek ik U vriendelijk deze zaak discreet te behandelen. De brief van Uw vader, die onze zaken niet kent, verwonderde mij dan ook zeer.’ Aldus een schrijven van 1-5-1904.
Dat wij aan Rens’ indiscretie een unieke brief van vader Rensburg danken, is voor ons echter een ongekend winstpunt:
‘Amsterdam, 6-4-1903
Waarde Jacques,
Ingesloten de f 10,— die je vraagt. Daar Victor het je gaf is ’t jou geld en kunt er mededoen wat je wilt. Toch breng ik je onder ’t oog dat waar af gaat en niet bij komt heel spoedig op is — gebruik ’t dus niet als hoog noodzakelijk. Wat nu je verder schrijven aangaat, weet ik je te vertellen dat Boekhandelaren zonder uitzondering alle nieuwe boeken slechts in commissie nemen, en die slechts betalen
32