Kisjinew; de imperialistische oorlogen, waarmee Nederland niet alleen zijdelings-emotioneel betrokken was (Boerenoorlog), maar ook meer direct (de Oost). De Russisch-Japanse Oorlog van 1904/05, mèt de onverwachte overwinning van de verre Aziaten, waarmee Rens zich — als jood — verwant voelde. Het overweldigde hem. Alles wilde hij weten van dit geheimzinnige leven met zijn slechts schijnbaar ondoorgrondelijke diepten. En waarom niet! Omdat hij een névrosé was, geen eindexamen had gedaan, geen diploma’s of titels had verworven?
Hij was dialectisch genoeg geschoold om zijn tekorten als een voordeel te ondervinden. Hoeveel gesjeesden kende hij niet in Amsterdam? De jonge arbeidersbeweging puilde ervan uit. Om zulke kleinigheden iemand scheef aankijken? Eenmaal aan dit buitenmaat-schappelijke criterium gewend, zal hij er een stimulans aan hebben ontleend.
Door geen diploma’s gehinderd, evenmin door academische opleidingsmanoeuvres in één bepaalde denkrichting gestuwd, doorbrak een vrije vogel de conventionele schemata van geest en wetenschap, las bergen papier, studeerde, vorste, trachtte te verwerken en te combineren. Steeds intensiever maar ook steeds meer oncontroleerbaar. Een dilettant, een autodidact, een veel-weter, een veelvraat, die naar lijnen bleef zoeken in de wirwar van allerlei, spoedig vooral occulte wetenschappen, die toen ‘in’ waren. Een verdwaalde encyclopedist, zoals ze in Dageraadskringen meer voorkwamen. Maar onder dezulken wel een uitzonderlijke? Beschikte hij in aanleg inderdaad over gaven? Speciaal dan literaire?
1903
Niet zelden opent historisch detailonderzoek onverwachte perspectieven. Zo viel ons met betrekking tot Rensburg op, dat nagenoeg diens gehele literaire oeuvre in 1903 is verschenen. Een significant jaar, eerder door ons herkend als een piek bij uitstek in de produktie van joodse letterkundigen in Nederland.1
Rensburg voegt zich in dit kader met zijn beide gedichtenbundels Japanse Verzen en Lohengrin, doch speciaal met zijn joodse roman Amsterdam Koningschap. Drie letterkundige publikaties in elk geval binnen enkele maanden. Afgezien van de satirische Sonnetten van Piet Lut uit 1925, moeten wij concluderen, dat in de sedert 1903 hem resterende veertig jaren, van deze zo hoopvol gestarte publicist alleen nog het licht zagen de kleine poëtische cyclus Sita en Faust. Dit laatste werkje in feite een uitwerking van Lohengrin met
30