Mededelingen, die een ongezochte inleiding vormen tot een correspondentie (1902/03), waarin achtergronden worden geopenbaard van latere Rens-verhalen. Uit Den Haag schrijft hij d.d. 21-9-1902:
‘Arthur, Mijn 11. briefkaart zal je om zijn kortheid bevreemd hebben. Welnu, je moet weten dat je 11. brief eerst vanmiddag door mij werd gevonden, daar mijn huisgenoten di in den groten koffer hebben opgestuurd naar Den Haag.....
Wat Triebels schijnt uitgehaald te hebben, moet niet meer of minder wezen dan een verdomd gemene ploertenstreek. Wat de oorzaak echter er van is, dat hij zelfs jou wist te misleiden en wat hem er toe voerde zulk een plan uit te spinnen, begrijp ik niet. Beter dan toe te geven aan mijn eerst opkomende woedende drift, is de kwesti bedaard te onderzoeken. Je begrijpt, dat ik Kees direkt op de hoogte zal stellen, en Saks voor zijn optreden in deze veel verplicht ben ....’
Maar dan:
‘Zeer in vertrouwen deel ik je mede, dat voor mij de Bruid, de Vrouw, di voor mij de inkarnaatsi zal zijn van Israël, Frankrijk en de Mensheid in aantocht schijnt te zijn. Zekerheid heb ik nog niet. Maar door een toevallige samenloop van omstandigheden ben ik nog niet direkt, maar in direkt in relaatsi met een zekere juffrouw Esther Salmon te Parijs Jodin èn Française, di het hele proces Dreyfus heeft bijgewoond te Rennes, di een sexueel-rein man zoekt, zeer ontwikkeld is en onder voogdij van een oom en di 30 à 40 millioen rijk moet wezen. Nu is juist de grote bruidsschat, di ze meekrijgt voor mij een bezwaar. Daarentegen weet ik al, dat zij van haar kant geen geldman zoekt, doch een artist. Hoe je uit mijn vorige brief kon opmaken, dat ik al enig bepaald plan had van dien aard begrijp ik niet ’
Is Rens compleet gek geworden? Angstpsychotische fragmenten van een ander concept laten zien hoe hij reageert op brieven, die hem hebben wijsgemaakt, dat er een anarchistische aanslag op hem zal worden gepleegd. Warrige, ellenlange zinsneden vol doorhalingen en verschrijvingen :
‘Nu is de great attraction voor alle anarchisten van de daad het martelaarschap. En dàt maakt ze krankzinnig. Als ze het echter aan mij proberen te verdinen is idere kans verkeken. In de eerste plaats voel ik me te goed beschermd om aan mijn naderend einde te kunnen geloven, ten twede zal ik ze op de volgende wijze dwingen tot het inzicht, dat, indien zelfs een moord tot zekere grens op anderen te begrijpen maar steeds afkeurenswaardig is, zulk een staan naar mijn leven niets anders is, dan een verregaande laaghartige
25