De 13e juli daaropvolgende blijkt het Kerkbestuur de ambtenaar De Haan te hebben voorgedragen voor ontslag. Zover kwam het nog niet. Zijn eigenhandig schrijven, gedateerd 15 november 1884 is wel typerend voor de gedaalde normen in het Joodse gemeenteleven van het platteland uit die dagen:
Gorredijk 15 Nov. '84 Aan den Kerkeraad der N.I.G. Gorredijk. Mijne Hee-ren! Tot mijn spijt zie ik mij genoodzaakt UEds tusschenkomst interoepen tegen een mij door den v.z. aangedane behandeling. Hedenavond na het eindigen der Godsd. oefening verzocht ik den v.z. het zilver der Gemeente van mij in ontvangst te nemen, maar de v.z. zeide ik moest het maar aan Coltof geven, ik antwoorde dat ik daar niet mede verantwoord was. aangezien de sleutel onder berusting van het Kerkbestuur moet blijven en dus de v.z. zich zelf moet overtuigen dat alles kompleet is, en ik er anders geen verantwoording voor wensch te dragen, dus dat Coltof dan het zilver maar zelf moet krijgen en weg doen, zonder dat ik dan verantwoordelijk kan gesteld worden, de v.z. begon toen te zeggen jij doet alles verkeerd. Je hebt geen eens de goede kerkkleden opgehangen, ik antwoorde dat de fout aan den v.z. is die het mij had moeten zeggen daar ik dienaangaande geen voorschrift heb, en met de plaatselijke gebruiken niet bekend ben. de v.z. zeide toen dat ik verschil van persoon maak daar ik het de vorige week voor de Heer v. Berg wel gedaan heb. daar het algemeen genoeg bekend is dat ik geen verschil maak wierp ik die beschuldiging van mij af.
Intusschen was de v.z. naar de Heilige Arke gegaan om het zilver er uit te nemen zeggende: dat hij dat niet behoeft te doen, waarop ik zeide dat ik het er wel wil uitnemen en vroeg om het sleuteltje van de Arke de v.z. wierp het toen op de vloer waarop ik zeide het daar niet van daan te nemen daar men aan een hond iets toewerpt, en zeide ik de Sijnagoge te zullen verlaten om geen verdere onwaardige behandeling van den v.z. te ondervinden waarop de v.z. mij toeriep: om mijn part kom je er nooit meer in. daar het nu onmogelijk is voor een Ambtenaar om gevrijwaard te blijven tegen een beleediging daar waar hij niets anders doet dan zijn plicht zoo stel ik mij onder bescherming van den Kerkeraad. Hoogachtend UEds dienstw. dien. I. de Haan.
We kunnen het einde nauwelijks meer afwachten. Izaks dagen in Gorredijk waren geteld. Zwager Koekoek, de gazzen van Hoogeveen, tracht nog te bemiddelen en brengt een brief ter tafel (4 januari 1885), waarin de ongelukkige rebbe een laatste poging doet zijn positie te handhaven. Maar parnes
30