dergeboorte. Hij verzekert mij, dat ik niet bang behoef te zijn. Ik word den heelen dag bewaakt. Laat ik enkel opgeven, waar ik heden heenga. Ik zou hem natuurlijk kunnen zeggen, dat de vier-en-twintigste voor mij niet bestaat. Maar hij zou het niet begrijpen, omdat het zoo eenvoudig is.
Hij heeft het trouwens heel druk gehad. Want het Leven te Jeruzalem wordt dagelijks rijker en beter. Tot voor korten tijd konden wij nog verzekeren, dat onder de chaloetsiem, in weerwil van de benarde omstandigheden, geen dieven waren. Wij weten nu beter. Vier chaloetsiem hebben gisteravond eenen ouden Joodschen koopman, op weg naar huis, aangevallen, half gewurgd en heel bestolen. Zij zijn ontsnapt. Maar één heeft in dezen nationalen strijd zijn hoed gelaten. En er is dus alle hoop, dat men dien vinden zal. Wij gaan vooruit.
Wij hooren ook, dat er geschreven biljetten in de stad zijn aangeplakt, dat iedereen, die arbeid geeft aan de Arabieren, een verrader is, die dadelijk uit den weg zal worden geruimd. De biljetten zijn geschreven in het He-breeuwsch en geteekend door den Hongerenden Chaloets en de Zwarte Hand.
VIII
En heden! Ach, - hoe onnoozel is de vijf-en-twintigste, wanneer men den vier-en-twintigsten niet vermoord is. Ik ben vroeg opgestaan en ik heb twee briefjes van den kalender gescheurd. Hoe goedhartig staat daar het mooie cijfer: 25. En ik ben niet dood. Ik geloof zeker, dat ik niet dood ben. Mijn nieuwe vriend Leo (bedoeld is Leopold Weiss) is vandaag gekomen. Als hij geld krijgt, zal hij een grote reis gaan maken over Damaskus, Bagdad, Teheran, Erzeroem en Angora naar Konstantinopel. Hij zal over zijn groote reis schrijven in alle bladen van Europa. Hij wordt beroemd. Het geheele reisplan is klaar, behalve het geld en de verbindingen met de couranten. In afwachting daarvan logeert hij bij eenen dwazen oom, die met hard werken een kort stuk brood verdient. ‘Men moet zich geen zorgen maken om geld’, troost Leo goedhartig: ‘ik ben er zonder geld altijd gekomen. Mijn oom is goed, maar burgerlijk, verbazend burgerlijk... voor een Pond loopt hij van hier naar Jaffa... ik geef niet om geld.’
Sroer komt van de markt. Hij heeft mooie, volle mischmisch (= abrikozen) medegebracht en de eerste toet (moerbeien). ‘Besteelt hij u niet!’ vraagt deze Leo bezorgd. Jammer, dat wij geen ijs hebben. Dan zouden wij de abrikozen kunnen koud maken en frisch met ijswater. Het geheele reisplan is klaar, behalve het geld en de couranten.
Maar heden is alles weder gewoon. Ofschoon wel wat onnoozel. Hoe zou
307