Aïd Effendi geeft vele bevelen. Wij zijn aangekomen. Er is een mooie tent gereed, op een kleinen heuvel, naast de tent, waarin het secretariaat van den Emir gevestigd is. En het zwarte jongetje Mohammed zal mij bedienen. Hier begrijpt men alles, wat men vroeger in den Bijbel heeft gelezen. Bijvoorbeeld: hoe heerlijk het is de heete, verbrande voeten te wasschen. Men begrijpt hier ook, waarom Omar Khayyam in zijne gedichten de waterkruik zoo liefheeft, waarin het water altijd koel blijft. ‘Wanneer mijn heer iets wil’, zegt het jongetje Mohammed beleefd, ‘moet mijn heer maar klappen in zijne handen. Ik zal hier altijd zitten in de schaduw van de tent en mijn heer dienen.’
ALS DE BIJBEL
Hier begrijpt men alles, wat vroeger in den Bijbel is gelezen.
Hoe heerlijk een moede man zijne voeten wascht.
En men begrijpt, dat Omar Khayyam de waterkruik heeft geprezen,
Waarin het altijd koele water ons verrast.
MOHAMMED
‘Wanneer mijn heer iets wil, moet
hij maar klappen in zijn handen’
Zegt de kleine knaap: ‘Ik zal slapen vóór de tent.’
Het laatste licht en de laatste
schaduw over de landen.
De nacht komt groot en onbekend.
Ralib Pasja ontvangt ons. Sidna Abdoellah heeft eene bespreking met den grooten sjeikh Abd el Milk el Hatieb, die gezant is van den Koning van Mekka in Egypte. Laten wij even wachten in de schaduw van de tent der twee kleine Emirs Tala en Naïf. De kleine zonen zelf zijn er niet. Hier op het veld voor ons voeren zij oorlog. De kleine Emir Naïf, die acht jaar is, voert een leger aan. De Emir Talal, twaalf, een ander leger. Er worden bevelen gegeven. Zij rennen weg op paarden, zwaar stuivend, de mantels en de hoofddoeken waaiend op den wind. Het juiste oogenblik is nu gekomen om den Emir Talal en den Emir Naïf de mooie, witte geitjes aan te bieden en hun te verzekeren, dat wat zij doen geen oorlog is. In den oorlog worden hunne
296