De bijgevoegde brief van de ‘Council (Waad Hair) of the Ashkenasic Jewish Community Jerusalem’ bevat de namen van de leiders: Rabbi J. J. Diskin Senior Rabbi of Palestine; Rabbi J. Ch. Sonnenfeld Chief Rabbi of Jerusalem; President: Rabbi M. L. Bernstein; Treasurer: W. Shocher Esq.; Chief Sec.: Rubin S. Jungreis.
De laatstgenoemde schijnt degene te zijn geweest, die achter de schermen met De Haan alles bekonkelde. Naar buiten was het in de regel de naïeve Sonnenfeld, die met de dichter optrad. Diens opvallende, eerbiedwaardige verschijning ‘deed’ het beter in een niet Joodse omgeving, waar men toen nog de Joodse gemeenschap vooral door eerbiedwaardige ‘Rabbijnen’ vertegenwoordigd wenste te zien.
Kostelijke anekdotes zijn over Reb Chaims diplomatieke missies bewaard. Bij een bespreking over de zelfstandige sjechita (slachtmethode) van de orthodoxe gemeente verklaarde de High Commissioner, dat hij één sj ocheet (beestensnijder) eigenlijk wel voldoende vond. De Council had om twee verzocht. Plotseling wendde De Haan zich tot Sonnenfeld met de vraag: ‘Rebbe, hoeveel meter van af de doellijn ligt de penalty-stipV Reb Chaim moest het antwoord schuldig blijven. De High Commissioner wist het wel: elf meter. ‘Ziet U’, zei De Haan, ‘die man heeft geen notie van de regels van het voetbalspel en daarom spreekt hij er ook niet over. U heeft geen verstand van de Joodse slachtwetten en kunt die zaken dan ook beter aan deskundigen op dat gebied overlaten’.
Maar zulke anekdotes mogen ons niet afleiden van de dodelijke ernst der politieke situatie in het Jeruzalem anno 1922. Jacob Israël speelde - ook met de orthodoxen - een griezelig-gevaarlijk spel. Maar wat deerde hem dat? Wat deerde het de Arabieren, die zijn lichamelijke weerloosheid allang hadden ontdekt’ De Engelsen - tenslotte - hadden wel van slechtere prooien misbruik gemaakt. Deze man, zo voelden zij het, was een Joodse ‘Lawrence’, een begaafd journalist, bezeten slechts van één ideaal: de vernietiging van het Zionisme. ‘Een kanaaltje van de zee naar de Emek en al de kolonies laten verzuipen...’ - dat zou hij durven zeggen tot Jacobus Kann, de vriend van Herzl, die sedert april 1924 het consulaat-generaal der Nederlanden te Jeruzalem bekleedde!
Dat was pas een bruikbaar instrument in de politieke heksenketel van het roerige Midden-Oosten! Wie zou alle duistere gangen van deze ongelukkige mens nog kunnen en durven volgen? Legende en laster hebben zijn biografie al tijdens zijn leven vertroebeld. Zoals hijzelf werd geslingerd tussen God en Satan - tussen ogenblik en eeuwigheid - tussen Amsterdam en Jeruzalem - zo slingerde zijn ‘beeld’ tussen heilig en onheilig. Maar was dat
290