en Hebreeuwsch en brult het antwoord terug in Fransch en Poolsch en Russisch. Met handen en voeten wordt gesproken, geschreeuwd, gebruld, en ten slotte staan twintig duur betaalde krachten bijeen te confereeren... Een havenarbeider, een horlogemaker, een kleermaker uit Duitschland, een koopman, een bankbediende uit Polen, een Russisch student in de chemie en een in de rechtswetenschappen, een tuinder en wie weet wat nog meer. Dat zijn de bouwarbeiders van Tel-Aviv. Zóó wordt de nieuwe wereld opgebouwd. Heel de groei bedoelt een jongen bloei... heel het gebeuren is een stuiptrekkend vergaan.
Ik zie al die mislukkingen der Europeesche imitatie aan en vloek luid. Ik zie slechts één oplossing... ’n explosie-middel. Ik denk aan brandstichting, ik wil voordrachten houden, ik zoek naar den burgemeester, ik denk aan alles wat het besef aan onmacht mij te binnen laat schieten. Maar... een foxtrot speelt door de openstaande vensters van een gereed-zijnd huis en een vrachtauto beladen met sinaasappels suist voorbij. Er wordt van af de auto met de gouden vruchten naar de makkers op het werk gegooid... en ... alles lacht!!! Ik lach luidkeels mee!!!
Ter zijde van den weg gaat een oude Arabier; hij bukt zich, raapt de sinaasappelen op, maar terwijl hij glimlacht, zie ik in het bruine gelaat zijn witte tanden schitteren.
Wijdeveld lachte, én de gebroeders Tharaud, én Jacob Israël. Maar de laatste deed het buiten zichzelve om. Want de dichter was slechts werktuig in het spel der sjeidem, die hem hadden teruggedreven naar het Jeruzalem van zijn religieus-gestemde moederbinding, het Jeroesjalajim van de Peki-dim en Amarcalim, de Heilige Stad, waarvan hij eenmaal had gezongen: Hoe werd al mijn verlangen Vervuld in uw gezangen...
En - in hun vuistje - lachten Arabieren én Engelsen. In de machinaties van de dichter hadden zij het duivelse spel herkend. Zij speelden mee, onscrupuleus toeziende hoe de dichter van Het Joodsche Lied danste op het koord. ‘Daar komt een doodval van.’
Want dat was Jacob Israël reeds sedert 1919 duidelijk - hem, die als dichter andere werelden zag en doorleefde. Deze, traumatisch bepaalde, smalle levensgang kende maar één eindstation, dat hij aflas van de ‘schaduws’ op muren en donkere wegen: de onnatuurlijke dood.
Jan GreshofF heeft zijn ‘bewonderenswaardige en liefelijke talenten’ bewonderd, én dat was terecht; ‘zijn rijk en onbaatzuchtig gemoed’; én dat
288