voorzanger dat met eenparige stemmen het billijke van het voorstel van den voorzitter wordt erkend, de v.z. vraagt als nu den voorzanger of hij nog iets tot zijn verdediging heeft in te brengen, waarop de voorzanger zecht. ie dat hij op zijn tijd ter Sijnagoge was en niet gaarne voor de tijd wil komen, als hebben-de de Sijnagoge voor de aanvang der Godsdienstoefening veel van een beurs, 2e wanneer de Sjammesj eens begonnen is, deze ook wel kan voortgaan als zijnde de dienst dan eens begonnen. 3e protesteert hij tegen inhouding op zijn salaris als zijnde daar geen rechtsgrond voor te vinden, de kerkeraad besluit niettegenstaande dit protest dat de spr. ƒ 2.50 aan den voorzanger moet korten in twee termijnen, niets meer aan de orde zijnde sluit de voorzitter de vergadering.
Van zijn schamel salaris wordt een kostbare rijksdaalder ingehouden ... Niets wordt ons in het vernederende verloop der dingen thans bespaard. Klein, ja pietepeuterig schijnen ons deze vaak dégoutante details, die het leven van de rebbe hebben verzuurd en verbitterd. Maar uit eigen notulen rijst het beeld van Izak de Haan ongemerkt zuiver op. Op 31 maart 1883 wordt in de Kerkeraadsvergadering een brief voorgelezen ‘van I. de Haan verzoekende als nog den Thesaurier te machtigen hem uit te betalen de somma van ƒ 2.50 hem in de vorm van een boete op zijn salaris afgehouden, zich beroepende ie dat er geen Art. in het Reglement bestaat op grond waarvan de boete kon opgelegd worden 2e dat door een gewezen vonnis der Hooge raad der Nederlanden in dato 5 Maart 1883 is uitgemaakt dat een leemte in eenig regelment niet willekeurig mag aangevuld worden, de Heer Hes zecht dat hij tegen terugbetaling is. zoodoende zoude een bestuur nooit geen boete kunnen opleggen of een gratificatie verleenen, en zoude men wel een commissie dienen te hebben voor het maken van een reglement voor elk specifiek geval, de kerkeraad houd zelfs wel het recht om een geheele week af te houden doch de raad was goedgunstig genoeg dit maar op ƒ 2.50 te stellen, en wil spreker dit handhaven te meer de wijl de Haan gezegd heeft, het bij voorkomend geval weder te zullen doen en wat aangaat het beroep op de Hooge raad daar heeft de kerkeraad niets mede nodig, zij zijn geen rechtscollege, en handelen dus naar hun goedvinden, de Heer M.S. Leefsma wijst op de Art. 86-8;. de Haan zecht dat volgens die Art. bijaldien zijn overtreding wanbedrijf was, men hem zes weken had moeten schorsen, de Heer van Berg wenschte de zaak nu maar te laten berusten, als zijnde al lang voorbij en betaald en hoopt dat het nooit weder zal plaats vinden, de Heer Hes is van hetzelfde gevoelen als de vorige spreker, en hoopt ook dat het nooit weder zal plaats vinden noch door de v.z.
27