die leerlingen benevens andere kinderen van Cohen altijd wederspannig waren, de voorzitter weigert die vergunning echter, als zijnde volgens ZEd. onnodig, de Heer van Berg zecht de strekking van dit schrijven niet te begrijpen, waarop de onderwijzer dit nader toelicht, zeggende dat het onmogelijk voor den onderwijzer is om tucht onder de leerlingen te bewaren bijaldien zij door de ouden in hun verzet gesterkt worden, de Heer Hes zecht, nog heden in een partikulier gesprek met een vader van schoolkinderen wel bemerkt te hebben dat de ouden de kinderen in hun verzet sterken en dat hij dit zeer afkeuringswaardig vind. verder acht ZEd. nodig dat aan de schooldeur een nieuw slot gemaakt word, opdat de kinderen van binnen de deur niet kunnen openen, wanneer die door den onderwijzer gesloten word. hetgeen zonder hoofdelijke stemming word goedgevonden. aangaande de kinderen van D. Cohen word besloten, dat zij de school niet meer mogen bezoeken, dan alvorens den Onderwijzer opentlijk Exuus gevraagd te hebben, en dat zij het schoolgeld evenwel moeten betalen tot dat door D. Cohen schriftelijk zal zijn opgezegd dat zijn kinderen de school niet meer bezoeken, bij het voorlezen der Notulen maakt de Heer v. Berg de aanmerking dat aangaande het slot geen bepaling genomen is, waardoor dit vervalt.
Boetes worden de arme Izak opgelegd als hij weer eens te laat in sjoel verschijnt.
3 Maart 1883
Als nu geeft de vz te kennen, dat hij den voorzanger een boete oplegd van ƒ 2.50 om reeden, de v.zanger heden avond ter Sijnagoge kwam en door den koster toen begonnen was en hij tot tweemaal toe zeide dat de voorzanger zoude beginnen, doch de voorzanger dit weigerde, de v.z. vraagt als nu bekrachtiging van de boete, de Heer Hes zecht dat hij er bepaald voor is dat de boete gehandhaafd wordt, ja zelfs zoude ZEd er niets om geven als zoude de voorzanger daarom de betrekking opzeggen, het is volgens sprekers gevoelen, met den voorzanger let op mijn woorden maar niet op mijn daden, de geleerden zijn de verkeerden. De Heer M.S. Leefsma is er ook sterk voor, terwijl de heer v. Berg zecht niet tegenwoordig geweest te zijn en dus te stemmen met zijn collega’s, als zijnde hun aller gevoelen eenstemmig, de v.z. zecht indien de v.zanger begonnen was toen hij dit hem aanwees, dat men op de tijd geen aanmerking zoude gemaakt hebben, de Spr. vraagt hoe te handelen met de boete waarop de v.z. zecht dat die in twee weken moet afgehouden worden, de kerkeraad is zoo doordrongen van het misdrijf van den
26