meente was klein. Hij verdiende een schamel loon en had te maken met parnosem, die hem dwars zaten of van wie hij meende, dat zij hem wilden fnuiken. Een ziekelijke neiging tot oppositie dreef hem, die hartstochtelijk zijn onafhankelijkheid wilde bewaren, tot conflicten van allerlei aard. Hij was een typische vechtersnatuur, die zich - zoals dat heet - niets liet zeggen. Een anecdote vertelt, dat hij op Grote Verzoendag midden in de dienst ophield, omdat zijn synagogale regenten zo geanimeerd aan het converseren waren. Er kwam een boodschap, waarom de gazzen zweeg? Het prompte antwoord van de weleerwaarde luidde: ‘Als mijn superieuren spreken, moet ik zwijgen’.
Typerend voor zijn gebrek aan smaak op de grens tussen zulke puntigheid en ongehoorde banaliteit is het verhaal van zijn bezoek bij een kinderloze dame, tegenover wie hij, de vader van een al te groot gezin, zich superieur waande. Hij wilde een van zijn kroost op haar schoot deponeren, hetgeen werd afgeweerd met een ‘past U op mijn batisten rok’. De geestelijke voorganger reageerde zich af met de woorden: ‘Had U maar een bepiste rok... ’. Hoogst merkwaardig is het verhaal van zijn gouden medaille, verkregen voor de redding van drenkelingen.
In het Archief van de Maatschappij tot redding van drenkelingen, opgericht 1767 te Amsterdam, Rokin 114, bevindt zich hierover een uitvoerig dossier.
Vergadering 12 Januari 1S82
Ontvangen van Directeuren der Maatschappij tot redding van drenkelingen eene Premie bestaande in eene gouden medaille voor het redden van Gombert oud ? jaren
op den 28 November 1881 te Smilde I. de Haan
De volgende brief licht ons uitvoerig in over deze onwaarschijnlijk lijkende historie.
Aan
de Maatschappij tot redding van Drenkelingen te Amsterdam
WelEdele Heeren!
Op Maandag den 28e November 1881, ging de vrouw van H. Gombert met twee kinderen, een op de arm en een naast zich lopende, langs de Rijksstraatweg huiswaarts, toen op eens een groote Hond aansprong waarop het
19