minjan, niet meer bereikt kon worden, dan trad de allerlaatste fase in en werden van elders minjan-mannen gerecruteerd, bijvoorbeeld van het Nederlands Israëlitisch Seminarium te Amsterdam. Het duurde daarna niet lang meer of wederom was een kleine gemeente uit de dunner wordende Mediene in de eeuwigheid opgegaan. Soms verliep de procedure nóg anders.
Reeds in het begin van deze eeuw omvatte de Joodse gemeente van Monnikendam de burgerlijke gemeenten Broek in Waterland, Ilpendam, Kat-woude, Marken en Edam. In het jaar 1913 woonden in het laatst genoemde stadje nog vijf Joodse mannen en vijf Joodse vrouwen.
Van een Joodse Gemeente was toen echter geen sprake meer! Zij was in 1886... verkocht. Van deze wellicht unieke procedure verhaalt het Onafhankelijk Israëlietisch Orgaan voor Nederland in zijn nummer van vrijdag 11 juni van dat jaar:
Voor den toekomstigen geschiedschrijver van het Nederlandsche Jodendom in onzen tijd, is het volgende feit, hetwelk dezer dagen voorkwam, belangrijk genoeg om hier te worden opgeteekend. De joodsche gemeente te Edam, welke een reeks van jaren bestond, zoo zelfs, dat hare Synagoge geheel bouwvallig is geworden, in het bezit is van een eigen begraafplaats, alwaar ook de lijken worden ter aarde besteld van de leden, behoorende tot de Israël, gemeente te Purmerend, wijders een schoolgebouw, een drietal heilige wetsrollen met zilveren siertorens en fraaie dekkleeden bezat, heeft eenige weken geleden geliquideerd en al hare bezittingen te gelde gemaakt. Er waren nog slechts vier personen aanwezig, die meenden de opbrengst van een en ander pondpondsgewijze te moeten verdeden, namelijk B. de Haan Jz., (thans alhier, Raamgracht, woonachtig, alwaar zijn vrouw zich als vroedvrouw gevestigd heeft, terwijl hij manufacturen vent), B. Berlijn, die nota bene aan zijn gemeente, Edam, nimmer een cent heeft opgebracht, S. L. Hart, weduwnaar en bij Berlijn inwonende en een juffrouw (naamloos). Het geheel ten verkoop gepresenteerd heeft de niet onaanzienlijke som van ƒ 1600.— opgeleverd. Maar nu restte de vraag: wie zal nu voortaan zorgen, dat de begraafplaats in behoorlijke orde blijve, de zarken niet verwaarloosd worden?
Daar wendde men zich tot de Israël, gemeente te Monnikendam, en bood haar van de uit den verkoop opgebrachte gelden de som van ƒ 500.— aan, onder voorwaarde ten eeuwigen dage met het in orde houden der begraafplaats te Edam zich te belasten. De Israël, gemeente te Monnikendam echter weigerde. Hierop wendde men zich tot den burgemeester van Edam,
12