37
JEUDNSWAIT = een roestlaag op een spade of ander gereedschap. Jeudnswait is betuun = een jood is liever koopman.
JEUDNVET = spuw in de handen, zoals door werklui Wel gedaan wordt.
'n JEUDNWJCHT = een Jodinnetje, 'n Jeudnwief.
JEUDS = Joods. Doar sniedn ze joe noa de Jeudse wet = daar laten ze je ongenadig betalen.
't JEUDSKE = Jodin. Zie ...ske.
Een enkele notitie
De ietwat chaotische "smak" gegevens noopt tot sober commentaar. Waarom Ter Laan deze samenvatting gaf en andere uitingen (verspreid) over het gehele Woordenboek mededeelt (niet zelden in herhaling vervallend) is niet duidelijk. Dat het eerste gezegde ("aanvlaign op fn dood peerd") nog de Grunneger Klender van 1984 haalde, bewijst actualiteit. Als verklaring van het tweede exempel ("jeud vermoord") - door TL niet toegelicht -geeft Joseph Gompers (De Jood in de Nederlandsehe Volkstaal, 1926, 11): "Dit zegt men van iemand, die veel kopergeld onder zijn munten heeft. Wel een bewijs, dat daar (in Groningen) de Jood niet als een Maecenas wordt aangezien!"
Het lijkt mij niet onmogelijk, dat TL gebruik heeft gemaakt van Jozef Cornelissen De Joden in de Spreekwoordentaal en in den Volkshumor (Ned. Tijdschr. V. Volkskunde), 1923. Het zou de moeite lonen t.z.t. het materiaal te bestuderen waarop het Nieuw Groninger Woordenboek is gebaseerd. Een lacune te dezer plaatse vormt de afwezigheid van een lemma, dat het begrip JEUDE als scheldwoord behandelt. Ik verwijs voor recente literatuur naar het vaker geciteerde Bottema. Speciaal het daarin voorkomende onopgesmukte autobiografische relaas van Beligje Rabbie-Polak, dat authentieke waarde heeft. Aan haar inleidend gedichtje Echo ontleen ik:
Een meisje was ik 'Jeudske' op school gescholden 'Smous' op straat en later in mijn pas de 'J'... Hitler zijn idool opdat ieder weten zou ze is van 't oude ras.....
Elders memoreert Beligje: "Wij bakkerskinderen (zij was de dochter van de kosjere bakker van Delfzijl) werden niet als andere bakkerskinderen 'Stoetje Polak' genoemd zoals b.v. 'Stoetje van Dam' of 'Stoetje Hofman', nee, wij waren 'Jeudenstoetje'.”
Hierbij sluit Bottema zelf organisch aan, als hij scheldwoorden noemt (111/112): doe lelijke Jeude, gemaine Jeude. Ik kan daaraan toevoegen: voele Jeude, rotjeude, rottige rötjeude, etc. In een wetenschappelijk verantwoord vocabularium mag deze thematiek niet ontbreken. Waarbij geconstateerd dient te worden, dat TL hieraan bewust voorbijgaat. Ik citeer Groninger Volksleven II: "JODEN, leefden mee als gewone burgers; de jodenkinderen op de dorpsschool deden in alles met de andere kinderen mee.
Er was nooit enig gevoel van antisemitisme, al kon wel gebeuren, dat een "koopman" (waartoe die aanhalingstekens?) die langs de huizen liep met de