32
mij bij uitsluiting toegewezen (MEKOEDESJET) volgens de (schriftelijke) wet van Mozes en de (mondelinge) wetten van Israël (waarmee de rabbijnen worden bedoeld). De ring die daarbij door de bruidegom aan de rechter wijsvinger van de bruid wordt gestoken, is nog een rest van de oorspronkelijke koopsom, waarvoor in hele vroege tijden de bruid werd gekocht. Vaak zag men hoe een (terzakekundige) BAL KIDDOESJEN de gosen maande de ring eerst op te heffen. Een late rest van een symbolische handeling waarmee de bruidegom te kennen wil geven dat hij inderdaad eigenaar van de ring was (KINJAN HAGBAHA = eigenaar van iets worden door het op te heffen).
Op de buitenwereld maakt vooral het stuk slaan van een glaasje indruk. In de regel verklaard als een symbool van treur om de GORBEN BEIS HAMIKDESJ = de verwoesting van de tempel. Op momenten van opperste vreugde de diepste nationale treur niet vergeten. Vgl. Psalm 137 de verzen 4, 5 en 6 in combinatie. Bij ons wordt zo'n glaasje voor alle zekerheid met een hard voorwerp kapot geslagen. Hoe genuanceerd zulke symboliek werd gehandhaafd, blijkt uit secundaire verschillen. Bij maagdelijke bruiden wierp men een glaasje tegen de muur. Bij weduwen vertrapte men het op de grond. Buitenstaanders kunnen zich geen voorstelling maken van dit rijk geschakeerde folkloristische pakket, waarvan het allergrootste deel in onbruik is geraakt en zelfs geheel vergeten. Bewaard gebleven populaire zegswijzen als: van 'n gassene komt 'n gassene. De bruiloften waren in landelijke streken gelegenheden elkander te ontmoeten. Vulgaire grapjes hadden betrekking op een "motje". Zoals: Tied waz zeker in toeze. Van een gehuwde vrouw = ESJET IESJ (EISJES IESJ), die overspel pleegde, heette het (zie boven): Mekoedesjes lie (= alleen voor mij) is zeker veurbie. Grunneger gezegde op een huwelijk waar men niet veel in zag: Dij kriegn straks de gobbe. Vgl. TL s.v.: Hai kreeg de gobbe = hij kwam slecht weg. De eerder genoemde term EISJES IESJ werd in het Bargoens tot EISJEDIESJ.
Tenslotte nog een toelichting tot de KESOBBE (Hebr. KETOEBA), de hu-welijks-acte, waarvan de ingewikkelde tekst overigens voor welhaast 100% van de gehuwden "Hebreeuws" was (en is!). Zij bevat voornamelijk de verplichtingen van de man (donatio propter nuptias) zijn vrouw ingeval scheiding of sterven een bepaalde som uit te betalen. KETOEBA = eig. "het geschrevene".
Gezegde van een jongen die een meisje te lang aan het lijntje hield: Hai holt heur op tobbe - zunder kesobbe (Pekel).
GATTES/Hebr. GATAT = zonde, zondoffer. Mv. GATTEISEM. In twee betekenissen: 1. 'n aarme gattes = een armoedzaaier. 2. ' n gemaine gattes = een beroerling. Voer voor sociologen.
GAWWER/Hebr. GAWER = vriend, kameraad, compagnon. Vooral in GAWROESE
(Hebr. GAWROETA) = gezelschap. Daarnaast hoorde men GESELLSCHAFT. Gain gesellschaft veur die. Das gain gawroese veur 'n jiddenkind. Zuik die aander gawroese uut.
GAZZEN/Hebr. GAZZAN = voorzanger. Uitspraak GAAZN. Stond aan veel kritiek bloot. Ijdelheid op vocale capaciteiten (voorzanger) leidde tot spottende gezegden als: Gazonem Zen1 Naronem (een notarikon GZN).
De vraauw van de gaazn haitte GAAZNTE. Zij deelde in de kritiek op haar man.
De jeudnmeester vult een omvangrijk stuk folklore. Men nam hem vaak niet serieux. Ie bin gaazn? Zeker van Jipsnhoezn. In de zin van