8. WERELDOORLOG I, 1914-1918
“De volken woeden, wie zal zege dragen?
Voor wien rijke kans? Voor wien doffe keer?
Mijn geliefd Volk, met dubbelslag geslagen,
Wien treft als u het doodwondende zeer?
Elk volk vindt trots en kracht in ’t strijdbaar keer en Der overweldigers van ’t eigen erf,
Gij dient verdeeld in vijandlijke heeren,
Verlies of winst is u steeds tot verderf.
Wij strijden broeders tegen eigen broeders,
En breken machteloos onze eigen macht,
Wij b er o oven van zonen onze moeders,
En ons volk van zijn onmisbare kracht.
Wij dienen nederig in de gelederen Van elk volk, dat ons anders haat en smaadt, Vorsten, die ons immer spottend vernederen, Zenden ons thans waar de slag hevig slaat.
Al wat wij winnen is der vreemden winst,
Maar elk verlies is slechts onze eigen nood,
Dood voor ’t vaderland is der nooden minst,
Wij sterven vreemd in elk leger den dood.
Dit is de vloek van twintig eeuwen zwerven,
Dit is het noodlot, dat niet één volk torst: iZonder eigen erf voor der vreemden erven Strijden en sterven voor elk spottend vorst! ”
Het hier geciteerde gedicht van Jacob Israël de Haan brengt ons naar de Joodse frontsoldaat, die in 1914 naar het slachtveld moest trekken om -ook Joden te vermoorden. Dat was nu de consequentie van de Emancipatie. Bij de dichter van het Joodse Lied in Nederland groeide smart tot nationale belijdenis: weer volk zijn met en naast de volkeren der wereld.
84