Joodse voosheid en dat - hoezeer ook in de kwaliteit veel hoger — ideologisch aansluit bij de opvattingen van Israël Querido. Bij Querido en Heijer-mans treft ons daarenboven de haat tegen het Joodse clericalisme, dat met het Getto wordt geïdentificeerd en dat in Diamantstad zo aangrijpend is verpersoonlijkt in de droeve figuur van de muffe rebbe en diamantsjache-raar Druif. Hetzelfde anticlericalisme, dat in “Café Boer” door Querido voor de leden van “Spartacus, Kracht en Vlugheid” en “De Halter” op even dwaze als oppervlakkige wijze werd gedoceerd en waarbij zeker externe impulsen te constateren zijn van “De Dageraad” en Multatuli, wiens invloed overigens niet alleen beperkt is gebleven tot de Joodse proletariërs.
Zeldzaam grove voorbeelden van dit nietszeggende atheïsme vinden wij in Heijermans’ De Jonge Gids, ergens genoemd: “het wilde tijdschrift, het wildste, dat het goede Holland ooit had gezien en waarin alles, wat het tot nog toe, een eeuw lang, ja eeuwen lang had aangebeden, werd gehoond, bespuwd, in de goot getrapt: de eigendom, het huisgezin, het geld, maar bovenal de oppergod, waar Holland nog altijd voor knielde: het Fatsoen, ondanks Multatuli nog ongeschokt als de dominees in de kerken”. Indien inderdaad “Colijn” een der vele pseudoniemen mag zijn van Heijermans, lees eenmaal Groote Verzoendag uit de eerste jaargang. En mocht dan het Amsterdamse Getto in anti-Joodse demonstraties onderdoen bij centra als Londen en New York — de felheid was er ongebreideld, de toon smakeloos.
Bij de vraag in hoeverre nog van Joodse idealen (zoals wij ze bij Moses Hess leerden kennen) sprake is bij deze socialisten, dienen wij direct vast te stellen dat wij hier te lande maar een enkele figuur hebben gekend van een zekere profetische allure: Van Collem. Bij hem echter kon van een Joodse synthese in hogere zin geen sprake zijn door diverse oorzaken, doch ook doordat hij de kennis en traditie ontbeerde, hiervoor onontbeerlijk.
Wil men nog Joodse elementen in de eigenlijke zin van het woord aanschouwen, dan is men aangewezen op een historisch veel interessanter fenomeen: de massa! Want wel is het in grote lijnen juist, dat ook en vooral bij de paupers het vrijheidsideaal (“weg van het Getto”) overheerste, doch, hoe moeilijk aantoonbaar ook voor de historicus, hier bestonden nog positieve bindingen, die oer-Joods waren verankerd. Tot hen, die bijna allen in het Jid-disj waren opgevoed, sprak nog een Joods gebaar, een woord, een symbool.
Misschien zal men er goed aan doen bij deze Joodse proletariërs een ogenblik te denken aan de rode Messiaanse bloem, die hier en daar in de Joodse zielen kon ontluiken. Het Messianisme, dat zich in de Joodse historie vaker heeft aangediend in de vorm van eschatologie en dat juist de proletariërs zoveel hoop kon geven op verlossing uit ellende. Leefde dit gevoel ook in de Joodse massa? Het lijkt ons niet te boud vast te stellen dat dit Messiaanse vonkje, waarbij later het Zionisme zou aansluiten, in deze 19e-eeuwse mas-
72