marck) — Nietzsche was op zichzelf geen antisemiet, zoals R. M. Lonsbach wilde aantonen in zijn (wederom naar het bekende recept) Nietzsche und die Juden. Maar zijn denkbeelden werden ordinaire lucifers in de handen van domme kinderen.
Dit zou spoedig blijken, vooral nadat Houston Steward Chamberlain (1855-1927) in 1898 Die Grundlagen des 19. Jahrhunderts had gepubliceerd, dit pseudo-wetenschappelijke boek, dat — ondanks de ontkenningen van de auteur — op Gobineau teruggaat en dat door de Nationaal-Socialisten als een Bijbel zou worden geciteerd. Chamberlain, geboren als zoon van een Engelse admiraal, in Frankrijk opgevoed, leefde vooral in Bayreuth, waar hij bij zijn schoonvader Richard Wagner (Das Judentum in der Musik, 1850) het juiste musische klimaat vond. Rassenantisemitisme en pan-Germanisme gaan bij hem hand in hand.
“Die wahre Geschichte... beginnt in dem Augenblick, wo der Germane das Erbe des Altertums mit kraftstrotzender Hand ergreift. China, Indien, Babylon, Judäa, Persien, Griechenland, und Rom sind für uns Prolegomena ... nur schändliche Denkfaulheit oder schamlose Geschichtslüge vermag in dem Eintritt der Germanen in die Weltgeschichte etwas anderes zu erblicken als die Errettung der agonisierenden Menschheit aus den Krallen des ewig Bestialischen.”
Zo kon het nationalistische, Germaanse antisemitisme zich baseren op twee vreemde facetten, waarvan het ene (Protocollen van de Wijzen van Zion) uit Rusland stamde en het andere (Gobineau) uit Frankrijk. Niet ten onrechte concludeert I. L. Seeligmann dat wij hier een merkwaardig specimen voor ons zien van het dialectische verschijnsel “dat een nationale cultuur, naar haar diepste innerlijke behoefte en a.h.w. met een natuurlijke selectie, zich vreemde elementen adapteert en die dan tot iets geheel eigens stempelt met het merk van haar geest”.
In de gevaarlijke ontwikkeling van dit verschijnsel lagen explosies als het ware te wachten op gunstige momenten. Toen de Fransen reeds in 1873 hun oorlogsschatting afbetaalden en als gevolg van het binnenstromen dezer miljarden - na de zogeheten Gründerzeit - een economische crisis het jonge Duitsland teisterde, ontlaadde de haat zich tegen de “Joodse” bankiers en journalisten, deze typische exponenten van de “internationale Jude”, die “volksfremd” was en hier niet thuishoorde. Wat hadden die papieren eman-cipatiebesluiten van de eerste helft der eeuw eigenlijk voor betekenis, voor betekenis gehad? Wat was de intrinsieke waarde geweest van de tolerantie waarmee hooggestemde geesten West-Europa hadden bekogeld in dagen, dat in elk geval mannen als Gotthold Ephraim Lessing er eerlijk naar hadden gestreefd vooroordelen weg te werken, die blijkbaar zo diep in de menselijke ziel verankerd lagen dat ze ook toen de facto niet waren te elimineren.
45