halve-eeuwfeest der Emancipatie in 1846. Vooral Chasses schrijven munt uit door vriendelijkheid:
Breda, den 25 April 1846
Mijn Heer/
Het strekt mij tot een wezenlijk genot, den wensch te vervullen, welke UEd in uwen brief van 23 dezer te kennen hebt gegeven, om namelijk mijn gevoelen over de Israëliten, onze medeburgers, als soldaten, mede te delen. Gedurende twee jaar heb ik op de Citadel van Antwerpen een groot getal onder mijn bevel gehad. In al dien tijd hebben zij de beste bewijzen van moed, trouw, krijgstucht en volharding gegeven.
Als man van eer kan ik verzekeren, dat zo mijn leeftijd niet vervlogen ware, en ik op nieuw een veldtogt moest ondernemen, ik mij zeer gelukkig zoude achten, over eenige duizende dier brave soldaten het bevel te voeren. Ik hoop hiermede aan Uw verlangen voldaan te hebben, en ik verzeker U, dat deze gelegenheid mij zeer aangenaam was om in aanraking te komen met eenen man wiens naam als Geleerde, Staatsman en Schrijver mij reeds vroeger bekend was. Ik bid U enz.
De Generaal der Infanterie, (w.g.) Baron Chassé
Men was — in de sector van het internationale Jodendom — wel aan de rand komen te verkeren. Waarom men niet radicaal assimileerde? Er waren inderdaad velen die het deden. De doop werd ook in Nederland een gaarne gezocht middel om het Jodendom te ontlopen. Zelfs in massale vorm kwam het verschijnsel voor, getuige het geval Zalt-Bommel, waar in 1826 niet minder dan drie gezinnen (waaronder de met Karl Marx verwante familie Philips) tezamen tot het Christendom overgingen - ruim 20 personen! Hoewel in bepaalde gevallen een wetenschappelijke analyse van een doop-casus van principiële gezichtspunten dient uit te gaan, kan voor de hele eeuw — zonder risico — als eindoordeel worden uitgesproken dat de doop het assimilatie-verschijnsel bij uitnemendheid was en bleef. Naar buiten gemakkelijk geaccepteerd, naar binnen door de kern der Jodenheid ten diepste verfoeid. De problematiek van het volk in ballingschap deed van nature een minachting ontstaan jegens de “mesjoemad” (bekeerling), die verraad had gepleegd tegenover het volk. Hier ligt de verklaring van de ongewoon felle strijd tegen de zendelingen in het Amsterdamse Ghetto, waar in 1858 zelfs een moordaanslag werd gepleegd op de - van Joodse afkomst zijnde — zendeling Schwartz. Soms liep de massa te hoop om een gedoopte Jood letterlijk te stenigen.
Groter succes dan het Amsterdamse proletariaat blijkbaar bood, vonden
28