hun broeders in het Oosten in de bres. Vooral in Engeland. Onder hun invloed trad ook de Engelse regering (toch al geïnteresseerd in de verwikkelingen en spanningen rondom de Oosterse Kwestie) voor de Damascener Joden in het krijt.
In Londen kwamen Joodse notabelen in een vergadering bijeen, waartoe ook Crémieux was uitgenodigd. Hij, de Franse staatsman, zou met Moses Montefiore (1784-1885) naar het Oosten gaan om ten gunste van hun ongelukkige stamgenoten ter plaatse te interveniëren. In Montefiore herkende de gehele Joodse wereld terstond de klassieke “Sjtadlan”, de bemiddelaar, die zijn positie in de niet-Joodse wereld volledig benutte ten gunste van de Joden. Toen zij zich op weg begaven, was de Franse invloed in de Oriënt al gefnuikt. Begin augustus kwamen Crémieux en Montefiore in Egypte aan, waar hun actie tenslotte tot het succes leidde dat de nog in leven zijnde slachtoffers de vrijheid herkregen.
Het was deze Damascus-affaire, die het denkende deel der Joodse wereld wreed confronteerde met een Joods vraagstuk, dat door papieren formuleringen blijkbaar niet zo maar kon worden opgelost. De strijd om de Emancipatie ging wel verder, maar woorden als die van Heine konden een goed verstaander verplaatsen naar een sfeer van duistere, mythische instincten, die het vage beeld van de eeuwige Jood omgaven. Zeker, dit alles was geschied in het Oosten. Maar hoe zou het Israël vergaan in het Westen?
Zelfs in het bijna ingeslapen Nederland van Tollens en de dominees maakte de Damascus-affaire indruk. Bij de boekverkoper Carillon, in de Eerste Weesperstraat, verscheen in 1840 Verzameling van stukken betreffende het gebeurde met Pater Thomas, verrijkt met nota’s ten dezen, en voorafgegaan van eene memorie of uitboezeming van billijke verontwaardiging bij het lezen der barbaarsche en vreesselijke folteringen, die de eerbiedwaardigste mannen onder Israël, wegens eene even zoo valsche als ongerijmde aantijging, te Damascus en elders, hebben moeten ondergaan; toegewijd aan Nêerlands bevolking van alle klassen en standen, door A. Cohen Carillon te Amsterdam bij Carillon, Boekverkooper op de Eerste Weesperstraat No. 19. 1840.
Werden ze wakker door dit alles? Of scheen het antisemitisme hier zijn tijd te hebben gehad bij die ongeveer 50.000 Joden, die volgens de volkstelling van 1840 in Nederland woonden (52.245; 183 per 10.000)? Van fel gekleurde Jodenhaat waren er nauwelijks sporen. Toen in 1842 de Zweeds-Noorse consul te Amsterdam, Egidius, de Nederlandse Joden belasterde, was er nog altijd S. P. Lipman, die aan de redactie van de Allgemeine Zeitung des Judenthums een paar verklaringen deed toekomen, hem van regeringswege ter hand gesteld, waarin vleiende beoordelingen over Joden voorkomen, die later als bijlage zouden dienen voor de Jubileumbrochure bij het
27