de zendelingen bij de burgers wier Zukunft (om het spottende woord uit Duitse kringen te citeren) letterlijk “auf dem Wasser” lag. Menige toekomst was ook hier inderdaad slechts mogelijk als men “de” stap wilde doen. Niet ieder was zo fier als de rebbe-zoon Izak van Deen -de eerste Joodse Hoogleraar in Nederland — die (vóór het zover was) iedere concessie van geloofsafval van de hand wees, zeggende: “Wat zou er van de achterblijvenden worden, als de meer begaafden weggingen?” Er waren er inderdaad die volhielden, om veelal imponderabiele bindingen. Maar van hen waren de meesten toch ook al weer niet geneigd zo maar de traditie voort te zetten. Een eigenaardig — hoogst boeiend — spel van “geven en nemen” begon, met als inzet de waarden van een Jodendom dat pasklaar moest worden gemaakt naar de eisen van de tijd.
29