Van Israelieten tot Israeliers

Titel
Van Israelieten tot Israeliers

Jaar
1965

Overig
Anderhalve eeuw Joodse geschiedenis 1815-1965

Pagina's
187



volgende citaat, ontleend aan Allard Piersons vertaling (Haarlem, 1860), moge dit illustreren:

“De heilige Schrift is vol van de verschrikkelijkste bedreigingen tegen de Joden. Het is voorzegd dat zij zwervers zullen wezen! Is het dan goed hun een huis te bouwen? Het is voorzegd dat zij verdrukt zullen zijn. Is het dan behoorlijk dat wij hen aan het hoofd plaatsen der bevolking? Met hun voor-regten toe te kennen slaat men immers de goddelijke oorkonden in het aan-gezigt.

Voorzeker; eene profetie te logenstraffen die van God werd ingegeven, het zou een groote misdaad zijn. Gelukkig voor ons zwak geslacht, dat niemand bij mogelijkheid deze misdaad kan begaan. Laten wij de Joden toe in het parlement, dan bewijzen wij metterdaad dat de bedoelde profetie, wat zij ook beteekene, niet beteekent, dat de Joden uit ’s lands vergaderzaal moeten worden gebannen.

Maar het is reeds uitgemaakt, dat de profetieën niet beteekenen hetgeen er uit afgeleid wordt door hen, wier bedenkingen wij nu beantwoorden. In Frankrijk, in Holland en in de Vereenigde Staten zijn de Joden reeds in het bezit van alle burgerregten. Een profetie derhalve die waarlijk inhield, dat de Joden in den loop van hun zwerftogten nooit en nergens burgerregten zullen bezitten, zou een valsche profetie zijn. De bedoelde voorzegging heeft dus een anderen zin.

Maar wij verzetten ons daarenboven tegen het vereenzelvigen van voorzegging en voorschrift, tegen het wederleggen van een zedewet die altijd duidelijk is met voorzeggingen, die het vaak volstrekt niet zijn. Als het karakter eener handeling daarvan afhangt of zij al dan niet voorzegd zij, wat was dan ooit lofwaardiger dan de misdaad, waarop onze dweepers nu den nadruk leggen om er na achttien eeuwen nog een beschuldiging van te maken tegen de Joden; de misdaad, die de aarde beven deed en de zon aan den hemel verduisterde? Dezelfde redeneering, die nu de achterstelling van onze Hebreeuwsche landgenooten moet regtvaardigen, maakt evenzeer de kus van Judas of het vonnis van Pilatus goed. “De Zoon des menschen gaat gelijk van hem geschreven staat, maar wee den mensch, door wien hij verraden wordt.” En wee over hen, die waar of wanneer ook zijn menschlievende bevelen ongehoorzaam zijn, onder voorwendsel van zijne voorzeggingen te vervullen. Als dit argument de bepalingen billijkt, die nu tegen de Joden bestaan, dan wettigt het evenzeer al de wreedheden, die ooit tegen hen begaan zijn: verbanning en verbeurdverklaring, gevangenis, pijnbank en brandstapel. Hoe zijn wij te verontschuldigen, dat wij eigendomsregt toekennen aan menschen, “die hunne vijanden zullen dienen in honger en dorst, in naaktheid en in gebrek aan alles”, dat wij bescherming verkenen aan de personen van hen, die “dag en nacht in vreeze moeten verkeeren, en geen

22

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.