“Judengeld ist’s, das den groszen Weltenbrand hat an gef acht,
Juden sind es, die ihn schürten,
Die von England geschmierten Sonnino und Roosevelt. Oppenheimer, Englands Held,
Will uns gar verhungern lassen.
Ja, mein Christ, kannst du es fassen, Dasz wir beid’ mit Weib und Kind Nur noch Judensklaven sind?
Efeu an der deutschen Eiche, Wahrer Hecht im Karpfenteiche, überall grinst ihr Gesicht,
Nur im Schützengraben nicht!”
De moord op Walther Rathenau (1922) blijft voor deze periode het schoolvoorbeeld. Hier werd een geniaal man — een overtuigd “assimilant” — een man die Duitsland wilde en kon helpen — het slachtoffer van een even onbegrijpelijke als bestiale moord.
“Knallt ab den Walther Rathenau
Die Gottverdammte Judensau.”
Rathenaus Jodenideologie hebben wij nodig om daar straks meer te begrijpen van het Duitse Jodendom en zijn tragedie. Hij beschreef haar op 6 maart 1897 (het jaar van het eerste Zionistencongres) in de Zukunft, het beroemde tijdschrift onder redactie van die andere “destructieve” Jood, Maximilian Harden (1881-1927), die eigenlijk Witkowski heette en die ook - indirect - slachtoffer van een moordaanslag werd. “Van begin af wil ik er voor uitkomen dat ik een Jood ben” — aldus de eerste woorden van Rathenaus Höre Israël. “Maar ik weet, dat er enkelen onder u zijn, die er onder lijden en zich beschaamd voelen, dat zij vreemdelingen en slechts halve burgers zijn in dit land, die weg zouden willen uit het benauwde getto naar de zuivere lucht van de Duitse bossen en het hooggebergte. Tot hen alleen spreek ik.”
Wat moest er gebeuren?
“Een gebeurtenis zonder historisch precedent: de bewuste zelfopvoeding van een ras om zich aan vreemde eisen aan te passen. Aanpassen, niet in de zin van Darwins mimicry, wat de kunst van sommige insecten betekent om zich in hun kleur bij hun omgeving aan te sluiten, maar een gelijksoortig worden in die zin, dat eigenschappen van de stam, onverschillig of het goede of kwade zijn, af gelegd en door meer geschikte ver-
114