eenig wezenlijk zielsbelang meer en meer het hoofdonderwerp onzer gesprekken, en brieven en dichterlijke uitboezemingen. Het vers aan Bilderdijk in mijne Poëzy (Deell), het zijne aan mij in de Krekelzangen (Deel III. bl. 49) behooren tot dat tijdvak”. 4)
Reeds op pagina 130 stelt Professor Caron: „Zoekt men deze (= feitelijke gegevens over zijn bekering), dan is men voor alles aangewezen op de mededelingen hieromtrent van Da Costa zelf in zijn bovengenoemde Inleiding. Volgen twee paginas critiek op ons standpunt, waarbij geen nieuwe gegevens worden aangevoerd. Pagina 133 wordt wederom goeddeels in beslag genomen door het ons bekende citaat. En daarmede is ons gehele bouwwerk gesloopt. Wij staan hier voor meerdere raadselen, die wij thans wetenschapppelijk willen oplossen.
III. De doop van Da Costa is als zodanig in de temporele sector geen uitzonderlijke zaak. De Joodse historie na de Emancipatie is boordevol van doopgeschiedenissen. 5) Wij leven tussen 1800 en 1850 in een periode, waarin Joodse burgers bij duizenden het oude volk verlaten. Wij behoeven hier niet in bijzonderheden te treden. In zijn Israël en de Volken heeft Da Costa op dit probleem nadrukkelijk gewezen. 6) Voor het eigenaardige accent wijzen wij op Isaac’s schoonvader Belmonte. En voor de curiositeit op het gejval-Zalt Bommel, waar in 1826 een exceptionele massadoop plaats vond, waarbij 21 Joden waren betrokken, 7) onder wie de later zo beroemde familie Philips, die, gelijk bekend, nauw verwant was aan de familie van Karl Marx te Trier, die eveneens het Jodendom via de doop had verlaten. De doop — zo mag men het stellen — was in deze periode het probate middel het Joodse volk en zijn moeilijke vraagstukken te ontlopen. Een negatief middel, door de bewuste Joden uitermate verfoeid; de „mesjoemad” werd geminacht. En het inschakelen van de „ingedrongen nieuweling” 7a) in de andere omgeving, ging op zijn minst eveneens met schokken gepaard, die ook Isaac niet bespaard bleven.
Gaan wij dus op dit terrein over tot critische analyse van een speciale casus, dan betreden wij het gebied van de Joodse problematiek.
Reeds van te voren willen wij ons nu vrijwaren van het
4. Naar Ter Gedachtenis I.d.C., 1860, 53.
5. A. Samter: Judentaufen im neunzehnten Jahrhundert, 1906.
6. Aldaar (tweede druk, 1876), 379.
7. R. Macalester Loup; Omstandig Verhaal, 1826.
7a. Israël en de Volken, 367.
9