XXVIII. De dag van de doop was in een roes voorbijgegaan. Daarna kwam de ontnuchtering. Toen immers was het hem duidelijk hoeveel deuren gesloten bleven. Vóór alles de poort van de Snoge, die hij had bezongen en op wier plaats hij moet hebben gespeeld. Het onsympathiek-knappe jongetje, dat op zijn vijfde jaar al Haftara mocht zeggen op Sjaboengot. 1 Wat zal hij nog vaak naar haar muren hebben opgezien. Op nevelige herfstdagen vooral, komende van de kant van de Amstelstraat. Portugese burgermannetjes, die hem herkenden, zullen hun kinderen hebben gewezen op die „mesjoemad”, met een gevoel van distinctie misschien, omdat hij zo’n vreemde schutter was; maar nimmer ook zonder de distantie, die uit het nationale zelfbehoud geboren wordt.
Zelf heeft Isaac in deze jaren de Uriel da Costa-herinnering ge cultiveerd. De studie van zijn ketterse voorvader — ook deze steeds als Spinoza in zijn Sefardische hart gesloten — werd op exacte basis geplaatst en de resultaten verschaften lateren de mogelijkheden tot het moderne onderzoek. Het wandelen met Uriel, die eens in de Houtkopersdwarsstraat woonde, scheen de onrustige nazaat symbolisch. Zijn vrienden kwam het voor, dat hij op hem geleek in verzet en plagende onrust. Zeker, men had Isaac niet verstoten. Wat baat echter het redelijke argument bij wezenlijke botsingen tussen geliefden.
Maar mocht er dan noodzakelijk afstand worden genomen van het Sefardische heden, één element bracht hem de doop, dat waardevoller zou blijken. Isaac vond na 1822 het Joodse volk. Zijn eigen formulering „Ik bleef toch wel ((neen! ik werd eerst recht) Israëliet, toen ik, door de genade van mijner Vader God en Zaligmaker, mij Christen beleed,” is van een opmerkelijke helderheid. Niet altijd is zijn bedoeling zo zuiver weergegeven. Het lezen van Da Costa’s proza vergt jarenlange oefening.
Door zijn doop verliet de voormalige volgeling van Isaac de Pinto het éénstammenrijk uit het Zuiden en, om in het beeld te blijven, vond hij het begin van de weg naar de tien stammen van het Noorden. Niet meer het, toch ook wel dwaze, Portugese element, als hij over Joden spreekt. Wij worden eenmaal, ook al zal het lang duren, allen opgenomen in zijn liefde.
In 1822 doen de orthodox-Joodse kringen uit Nederland een tweede poging om zich geestelijk te handhaven tegenover de assimilanten. Zij willen een soort apart Kerkgenootschapje vormen, dat men „Anti-Revolutionnair” zou kunnen noemen — maar dan Joods-historisch. De groep, waartoe Isaac had kunnen
69
1