Een mede-Jood heeft daaraan in handschrift toegevoegd: Abram Capadose Med. Doet. Isaac da Costa, Jur. Utr. Doet. en zijne vrouw Hannah d. C. geb. Belmonte — welken Doop bedropen te zijn I. d.C. zingt en dus kan men zeggen: De Druip-Doop van C. C. in Leijdens Kerk P. P. 89)
Vele jaren later, toen Da Costa in 1859 bezig was met de publicatie van zijn Adellijke Geslachten in De Navorscher, was hieraan als corrector werkzaam de Joodse bibliograaf Roest. Als zodanig zond deze aan Isaac een „reepje papier” met opmerkingen. Geen brief. Diep gekwetst is de Christen-Sefardie, die dan bezig is met zijn genealogische zwanengezang. 90) Hoogst gevoelig blijft hij op dit punt. In zijn oeuvre worden Joodse tijdgenoten uit Nederland niet meer genoemd. Het is of een schroom hem weerhoudt.
Die ene keer, dat H.J. Koenen in een brief de naam noemt van Dr. S.I. Mulder (Mozes Lemans’ boezemvriend) is het alsof wij door de geacheveerde letters van de Reveil-man het bonzen horen van Isaac’s hart.
Zeker — met hun onmiskenbare intuïtie voor wat waar en onwaar is aan liefde voor hun volk — hebben de Nederlandse Joden Isaac nooit veracht. Evenals hij van zijn kant hun gevoeligheden op het stuk van de zending veel meer heeft ontzien, dan Capadose, die — vanwege zijn onsympathieke praktijken — werd gehaat en uitgespuwd. 91) Da Costa wist te goed „dat wij Christenen nooit Israël als volk, Israël in zijn geheel” zullen brengen „tot het geloof in Jezus Christus.” „Aan de eerstelingen zouden wij ons kunnen verzadigen, maar de Heer zelf zou, bij zijn wederkomst, Zijn volk doen bukken voor Zijn Naam.” 921 In de practische Joden-zending voelde Isaac zich altijd wat onwennig. Voor dat extreme werk wist hij zich echt te veel Jood. Hij weet zich de blijvend uitgestotene en schetst zelf daarvan de simpele achtergrond. Wanneer hij de bekeringsgeschiedenis van Paulus van Burgos verhaalt, zegt de schrijver, dat de lezing van een bepaald tractaat „een zoodanige uitwerking op zijn gemoed had, dat zijn veroordeelen tegen de Christelijke
89. C.C. — Costa, Capadose. P.P. Pieters- en Pauluskerk.
90. De correspondentie tussen De Costa en Roest door ons gepubliceerd in Maandblad voor de Geschiedenis der Joden in Nederland, I, 154.
91. J.S. da Silva Rosa in Vrijdagavond, I, II, 211b. Zie ook Gewin, 107.
92. Gedenkboek, 225.
53