Maar zover zijn we omstreeks 1820 nog lang niet. Zijn historisch bewustzijn (of wat daarvoor doorgaat) zal voorlopig slechts „archaeologisch” bepaald zijn geweest, zoals wij dit in deze periode kunnen signaleren bij de mannen van de Kulturverein (in 1817 opgericht), waartoe de beroemde historicus Zunz en de dichter Heinrich Heine behoren. Zunz’ leraren te Berlijn waren Böckh en Wolf geweest, typische vertegenwoordigers van de „Altertumswissenschaft”, die een nieuwe stimulans bracht voor de bestudering der klassieken. Hun richting droeg Zunz naar het Jodendom. 59) Nu was het moment gekomen om het materiaal te verzamelen voor een Geschiedenis van het Joodse volk. Hoe naïef, die optimistische verzuchting van Zunz, dat nu de omstandigheden zo gunstig zijn. De subsidies zijn groter dan ooit, de cultuur „läszt eine lichtvollere Behandlung erwarten und die hebräischen Bücher sind noch nicht so schwer zu haben, als sie es vielleicht Anno 1919 sein werden”.
De historiografie van de prille „Wissenschaft des Judentums” legde in eerste aanleg ook niet de basis voor een romantische, nationale herleving. Eerder zag Zunz in de werkzaamheid der cultuurhistorie een soort nuchtere inventarisatie van een failliete boedel. De grootmeester van de Joodse bibliografie Moritz Steinschneider sluit hierbij aan en die enkele Nederlandse bibliografen, die zich zijn leerlingen mochten noemen (vooraan Meijer Roest), hebben hun leven lang op dit dode spoor stuivertje gewisseld. Toen de „Wissenschaft des Judentums” al lang — ondanks zichzelf — tot grote resultaten had geleid, verschenen in Amsterdam nog steeds catalogi als hoogste vorm van Joodse wetenschap.
In het Jodendomsconflict van Heine, dat in deze jaren twintig plaats vindt, hebben wij historisch — temidden van veel andere facetten — dan ook tevens te constateren, dat de dichter niet bevredigd kan worden door die abstracte wetenschaps-richting. Het romantische dichterschap stelt andere postulaten. De Joodse tragedie van deze periode wordt mede beheerst door de omstandigheid, dat de dichters te vroeg aanvoelden, wat de tijden bezielden. Heine kon de nationale gedachte lyrische gestalte geven, lang voordat de historici de weg gevonden hadden van verleden naar toekomst.
Bij Da Costa — in het kille Nederland — lag dit alles nog gecompliceerder. Ook hij, als leerling van David Jacob van Len-
59. H. Duitz: Van ontstaan tot ondergang der moderne wetenschap in Duitschland (Bijdragen en Med. Joodse Wetenschap in Ned. Zesde Bundel, 1940, 73).
38