van een lijdenden zowel als heerlijken Messias en Bevrijder verkondigden.”
d. Interessant worden deze theoretische opvattingen echter bij het volgende punt. Wie Da Costa’s talloze autobiografische mededelingen heeft gelezen én doorvorst zal zich overigens niet verbazen. Hij weet nu eenmaal, dat een geestelijke polsstok tot zijn apparatuur dient te behoren. Want terwijl ieder verwacht hier de lijn te zien doorgetrokken, schrijft Da Costa:
„Het is intusschen niet zoo zeer de Bijbelsche Geschiedenis van het Joodse volk, waarbij in het eerst mijne onderzoekingen bepaald werden, en tot welker doorgronding ik mij bijzonder voelde aangetrokken. Het was veeleer de latere Geschiedenis, het waren de lotgevallen van het verstrooide, van het over geheel de aarde als balling zwervende Israël, waarmede het allereerst hart en verstand bij mij te doen hadden. Het was de vraag naar de oorzaak van dat voorbeeldeloos verschijnsel: Israël’s nationaal bestaan lang nadat het opgehouden heeft eene natie in staatkundigen zin te heeten,— het was de verwondering over dat vreemde verschijnsel, waarvan ik door eigene afkomst en bestaan mede een deel was, — wat mij ten slotte tot de eeni-ge oplossing leidde van zoo vele zielsvragen, die mij sedert meer en meer de hoogste, dierbaarste, en heiligste werden. Die oplossing was — het geloof in een persoonlijken God, persoonlijk en menschelijk aan menschen bekend gemaakt, verschenen, geopenbaard.”
e. Even later een tweede beperking.
„Ja, het was zelfs in die latere Geschiedenis van Israël, welke met den ondergang van het aloude Vaderland een einde neemt, wederom eene zeer bepaalde specialiteit, waaraan zich mijne vragen en vorschingen hechtten, het was de kennis van het eeuwenlange verblijf der Joden in het Spaansche Schiereiland en hunne verstrooijing over de wereld sinds 1492 en 1497 ook van daar. Zoo werd ik, door de altijd verrassende en beschamende leidingen van den Heer, wien mijne ziele aanbidt, van het onderzoek, om zoo te zeggen, eener familieaangelegenheid opwaart geleid tot aan Abraham, en wederom afwaart tot op Jesus Christus, den Zone Abrahams den Zone Davids, Israëls Messias en Heiland, en aller volkeren Heil.”
f. Uiteindelijk een derde.
„En ook nadat mij het Boek der Boeken, waarin Israëls weg en lot vóór zijne algeheele verstrooijing beschreven ligt, de rijkste en voor mijn hart eenig wezenlijke kennisschat geworden was, bleef de latere en nieuwe afdeeling der Geschiedenis van mijn volk tot op dezen dag mij altijd evenzeer aantrekken, en eene'
36