ziekte hier en daar geteekend: neus en mond waren fijn besneden; de zwarte oogen, diep in hun kassen verscholen, draaiden gedurig gluipende rond, en waren alleen dan strak op de anderen gevestigd, wanneer deze hem niet aanzagen. Hij scheen zes of zeven en twintig jaren oud en was in eene witgrijze ochtendjas gekleed.
Bij het inkomen maakte Van Hogendorp zich bekend en deed hem de groeten van Capadose en Da Costa. „Ja”, antwoordde hierop Rozenstein, „het is mij recht aangenaam geweest in hen broeders in Jesu Christi te vinden: dat was een balsem voor mijn hart.” Dit gezegde hinderde mij: het had iets van de gesprekken van Tartuffe”. Tot zover voorlopig Van Lennep.
En nu de exegese! Ze zijn ons alle drie min of meer onsympathiek. De gedoopte Rozenstein, maar vooral de verwaten, standsbewuste, arrogante burgerjongetjes. Tenslotte doet de dokter (hoe verwerpelijk ook volgens ons; hij had ze er moeten uitsmijten) zijn uiterste best om de heren te ontvangen en beleefd te zijn. Maar dan dat gruwelijke antisemitisme. Die onaangename details. Wat moet Isaac wel van zo iets hebben gedacht. Er verwondert ons na dit alles niet zo veel meer. En zeker verbaast het niemand, dat, wanneer de oppervlakkige Jacob aan Amersfoordt schrijft over de aanstaande doop van Da Costa, hij — bij herhaling — verschil maakt tussen Sefar-diem en andere Joden, die men echt niet met elkander moet verwarren. Stelt U voor Van Lennep schrikt alleen al bij de gedachte, want zij zou hem waarlijk verplichten Isaac te haten — en er zeker niet toe leiden (zo groot was de vriendschap al weer niet) om alle andere Joden lief te hebben.
H.J. Koenen en Groen. Veel interessanter — want theoretisch op een hoger niveau — ligt de verhouding Da Costa - H.J. Koenen, Groen. Zij is vooral instructief voor de verhouding Calvinisme-Jodendom in de 19de eeuw in Nederland. Over de historische achtergronden daarvan handelden wij elders uitvoerig. 41) De Calvinisten hebben de komst der Joden ongaarne gezien. Hiervoor zijn vele, ook sociaal-economische redenen aan te roeren. Opvallend is het, dat het oud-Testamentische karakter hunner geesteshouding nimmer een rem bleek voor een anti-Joodse attitude. Om het paradoxaal te formuleren integendeel. Juist de oud-Israëlitische sfeer van hun geloof, die nu en dan de grenzen tussen Jodendom en Christendom dreigde te vervagen, riep felle reacties te voorschijn. Wij concludeerden:
41. J. Meijer: Hugo de Groot’s Remonstrantie, 1949, 21.
25