Martelgang of cirkelgang (over Da Costa) (zw)

Titel
Martelgang of cirkelgang (over Da Costa) (zw)

Jaar
1954

Pagina's
114



— terstond in hoge mate geïrriteerd. „Ik dank U, vriendje”, zeide ik, na hem ter loops te hebben aangezien, „ik heb niets noodig!” en om hem zooveel mogelijk te toonen, dat ik geen plan had mij verder met hem op te houden, draaide ik mij van hem af, en de ellebogen op de tafel plaatsende, ondersteunde ik mijn hoofd met beide handen, in de houding van iemand, die niet verlangt gehinderd te worden.” Maar de Jood laat niet af. Hij is opdringerig! „Nha doch” „Zoo waar, zei je ghesond blijven.”

„Wetende bij ondervinding, hoe weinig het baat zich over dergelijke onbescheiden aanzoeken boos te maken” duwt de held van het boek hem terug. Zelden lazen wij het beeld van de opdringerige Jood (standaard-thema van het vulgaire antisemitisme) met zoveel smaak geëtaleerd, als hier. En het ergst van al, dat dit ons niet bevreemdt van een auteur, die in zijn dagboek schrijft, bijgehouden over de bekende reis van hem en Dirk van Hogendorp 40):

„Oude en Nieuwe Pekelaa: Thands zijn er te dier plaatse twee Hervormde, eene Roomse en een Luthersche kerk en eene Synagoog, want de Joden zijn hier in groot getal, overal waar iets te verdienen valt.” Naast de opdringerige, nu de slimme Jood. En — we worden ongeduldig — wanneer komt het hoge woord eruit ?

„In de diligence bij Amerongen: Ik vond mij achteruit geplaatst naast een rijken Amsterdamschen Jood, die in den beginne (hoe bijbels!) sliep, doch naderhand zeer vrolijk was.” En dan de climax:

„In de diligence bij Nijmegen: Ik was wijzer en zettede mij

binnen. Naast mij zat een lelijke smous......”

Nu zijn we thuis, ook bij Da Costa. Hoe interessant dat bezoek in Zutphen, omdat het handelt over het contact met een gedoopte Jood. Lees slechts aandachtig en leg de klemtoon goed. „Onze vriend Capadose had ons verzocht, te Zutphen zekeren doctor Rozenstein te bezoeken, een bekeerden Poolschen Jood, die na veele tegenspoeden zich in die plaats als geneesheer had nedergezet en wien hij als een zeer vroom en ieverig Christen aanmerkte. Bij onze aankomst in die stad hoorden wij aan onzen tafel de officieren en vooral Krol zich sterk over hem uitlaten en met bespotting van hem spreken. Nu hoorden wij de heeren Lely en Van Rappard nopens hem uit en vernamen, dat Rozenstein in Zutphen als een gelukzoeker werd aangemerkt, die

40. M.E. Kluit: Nederland in den goede ouden tijd, 1942, 98-192-199-183 enz.

23

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.