Martelgang of cirkelgang (over Da Costa) (zw)

Titel
Martelgang of cirkelgang (over Da Costa) (zw)

Jaar
1954

Pagina's
114



ongelijking. Uit de schildering hunner wraak spreekt onbewuste rassenhaat. Hadden zij ieder hun vijand een pond vleesch uit het lijf kunnen snijden, Contarini noch Vivian zou de schone gelegenheid ongebruikt voorbij hebben laten gaan.” 33)

Wij beperken ons tot de Sefardie in het Engels milieu. Van een bewijs inzake het antisemitisme in Heine’s duitse omgeving achten wij ons ontslagen. En nu naar Amsterdam. Want al gelden speciale wetten van Joodse problematiek in alle tijden en onder alle omstandigheden, er blijft voor de historicus nog altijd de concrete vraag : Heeft ook Isaac da Costa daaronder geleden ? Schonk zijn milieu hem de rechtvaardiging van het aanvoelen van een Joods vraagstuk?

VIII. Volstaan wij hier niet met volzinnen over het Nederland van zijn dagen. En evenmin met de mislukking van zijn advocatenpraktijk, ook al is het interessant, dat het enige opwekkende geluid van zijn juridische loopbaan betrekking heeft op het pleiten bij Jonas Daniël Meijer. Kiezen wij eerder de weg van de meeste weerstand en wenden wij ons tot de kern van zijn vriendenkring. Bepalen wij ons tot een viertal makkers: De Clercq — Van Lennep — (en uit een iets latere periode) H.J. Koenen en Groen van Prinsterer.

De Clercq. Van meet af aan worden wij in de verhouding van De Clercq tot Da Costa getroffen door een grote distantie van eerstgenoemde tegenover de Joodse dichter. Deze wordt kennelijk bepaald door twee facetten: Het anders-zijn als Jood en het niet-Christen zijn. Het is alsof De Clercq zich aanvankelijk niet durft te realiseren, dat hij geboeid wordt door de hartstochtelijke Jood, die hij wat „wild” vindt. „Dit genie kan de schaaf wel velen.” 34) „Een litteraire vriendschap ontstond, maar zonder werkelijke diepte.” 35) Doch de vriendschap overwint.

Hij leert hem nader kennen en constateert: „Hij is eenvoudig, en was veel beminnelijker dan toen hij in de vergadering bij Paul, op Hartsen aangehitst werd om den adeldom of de denkbeelden der ultra’s te verdedigen.” 36)

Eerst dan de hoop, dat hij eens via het Christendom rijp zal worden voor een vriendschap „niet van hoofd maar van hart”. „God zal, hoop en smeek ik, hem nog eens tot Christen, tot Zijne en mijne zaligheid doen worden.”

33.    a.w. 84. Zie Segalowitsch, 10 en verder passim.

34.    Dagboek, I. 137.

35.    M.E. Kluit: Briefw. De Clercq—Da Costa (Libellenserie), 3.

36.    Dagboek, I, 138. Aldaar voorts: 141, 142, 143 en 147.

20

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.