lovig maakt, dan blijkt het vast te staan, dat hij het Hebreeuws van Salomo regelmatig heeft geraadpleegd.
Da Costa’s dilettantisme 14) op het gebied van de Bijbel paste — wij moeten dit nooit vergeten — zeer goed in het kader van het Réveil, waarover Allard Pierson zijn onovertroffen essays heeft geschreven. In de Europese Romantiek is de dilettant trouwens in het algemeen geen onbekende.
Zijn onwetendheid op bijbels gebied beperkte zich intussen niet tot het Hebreeuws. Pierson vermeldt een verbluffend staal van des dichters argeloze onkunde op het gebied van het Nieuwe Testament. Isaac, n.b. doctor in de klassieke letteren, ontving op zekeren dag van Bruinier een concordantie van Bruder, hem „wel zeer voor de studie des N.T. te stade komende”. Het is — aldus Allard — alsof iemand jaren lang Frans heeft gestudeerd, dan nog plotseling een woordenboek ten geschenke moet ontvangen, om te verzekeren, dat hem dit wel van pas komh Na Da Costa’s dood intrigeerde Pierson bij de auctie dan ook niet zozeer, wat de dichter aan boeken wel had bezeten, maar „vooral om eruit te zien, welke werken hij niet had.” 15) Een gedachte, die te meer klemt, omdat een Sefardie van lsaac’s allure, van nature behept moest zijn met de decadente verzamelwoede, die zich in een ondergaande groep zo dikwijls manifesteert en die in de onevenwichtige ballast van grote, Amsterdams-Joodse bibliotheken tot de dag van vandaag tot uitdrukking komt. Nu, wat de collectie-Bijbel aangaat is de suggestie van de schrijver der Oudere Tijdgenoten ten volle gerechtvaardigd. Pierson’s conclusies blijven voor ons van meer dan instructieve waarde. De Réveilmannen, Isaac voorop, bleven op grote afstand van de wetenschap.
„In exegese lag geenszins hunne kracht.” Hun „onderzoek was van een zeer bijzondere soort. Het was niet van wetenschap-pelijken, het was meer van artistieken aard. Gelijk een dichter zich in een dichter kan verdiepen, of een schilder in een schilder, om zich door zijn voorganger te laten bezielen, om aan zijn voorganger motieven te ontleenen, zoo gedroeg het Réveil zich jegens den Bijbel.” „Het Réveil deed voor de Schrift op zijn wijze, wat, bijvoorbeeld, de Italiaansche schilderkunst op haar wijze met het Bijbelboek heeft gedaan: het was een vrije, een esthetische, een dichterlijke opvatting, waarvan de logika niet al te angstvallig moet vragen, hoe zij met den eerbied voor het gezag des Bijbels altijd in de noodige overeenstemming kon
14. Voor Disraëli, B. Segalowitsch: D’s Orientalismus, 1930, 53.
15. Oudere Tijdgenoten, 1904, 8
13