-7-
Als P.A.S. van Limburg Brouwer in AKBAR/EEN OOSTERSCHE ROMAN (19^1, Amsterdam, ed. P.N. van Eyck, pagina 1^!+) sprekende over een samenkomst, mededeelt, dat daarbij een jood aanwezig was, laat de auteur zich als volgt gaan: "»oo.de Jood, een volgeling van Maimonides, bleef, dat dient gezegd, ten einde toe waardig, schoon hij niet veel zeide en zich ook niet bijzonder op zijn gemak scheen te voelen." We mogen over het uit gebalanceerde judicium niet ontevreden zijn.
Want op de enige plaats waar Multatuli in de MAX HAVELAAR een der onzen laat optreden, heet het: "Ook de Rosemeyers, die in suiker doen en een roomse meid houden, hebben onlangs weer 27% moeten aannemen uit de massa van een jood die fout was." (ed. 1950, pagina 231). Zoiets is symptomatisch en over de gehele linie te vervolgen.
De uitgebreide bloemlezing zal hopenlijk overtuigend werken en tot bezinning aanleiding geven. Dit is ter zake wel nodig. Want vreemd genoeg: het veld ligt nog geheel braak. En zij, die zich ermee occupeerden, stellen ons weer voor aparte raadselen.
In 196^ publiceerde Dr. J. Melkman (de huidige directeur van het INSTITUUT VOOR DE GESCHIEDENIS DER JODEN IN NEDERLAND te Jeruzalem) een essay GELIEFDE VIJAND/Het beeld van de jood in de naoorlogse Nederlandse literatuur. Zijn hoofdthema thans terzijde latend, bepaal ik mij hier tot de sobere passus, waarin een oordeel wordt geveld over de gehele negentiende eeuw:
"Maar slechts sporadisch vindt men een Joods (!) figuur bij niet-joodse auteurs. In de negentiende eeuw moeten we volstaan met één gedicht van Staring en een enkele passages (!) in "Woutertje Pieterse" van Multatuli. (! ) De ontvangst van Woutertje Pieterse in de Jodenhoek is overigens daarom interessant omdat het de sociale tendens demonstreert, die ook later nog voorkomt: de Joden, hoe vreemd zij ook spreken en hoe raar hun levensgewoonten zijn, hebben een hart van goud, een variatie op het thema, dat een edele inborst samengaat met een onaanzienlijke positie in de maatschappij.
Wanneer we dan nog de antisemitische roman van Wouter (!) Paap "Jeanne Colette" vermelden, dan hebben we de gehele inventaris opgemaakt."
Later ontdekte Dr» M.J.P.M. Weijtens dat er wel wat meer materiaal op behandeling wachtte. Jammer alleen, dat deze literair-historicus niet heeft geweten wat daarmee aan te vangen. Want zijn in 1971 verschenen