-75-
4. C.D. Viehoff
Uit Bloemen voor Neerland1s Schoonen, pagina 92-97»
Besluiten wij deze, onze eerste, oriëntatie met een uitzonderlijk Nederlands poëem, dat haar inspiratie nu eens dankt aan Talmoe dis c he bronnen. Wij bedoelen het gedicht RABBI ME-IR door C.D. Viehoff (nadere gegevens onbekend), dat - gedateerd: "Utrecht, Sept. 1849" werd opgenomen in BLOEMEN VOOR NEERLAND'S SCHOONEN, een geïllustreerd tijdsproduct, dat ik niet lang geleden in een Haarlems Antiquariaat aankocht (de titelpagina ontbreekt; de bijdragen dateren nagenoeg alle uit datzelfde jaar 1849). Van de overige medewerkers noem ik J.A. Alberdingk Thijm (met 3 items!) en A. van der Hoop. De geïdealiseerde vrouw staat centraal.
Ook Viehoffs gedicht dat hier in hoofdzaak wordt opgenomen, occupeert zich niet zozeer met de in de titel genoemde Rabbi Meir, alswel met diens beroemde echtgenote BERURIA (VALERIA), die (terwijl haar man op Sabbat-middag in de leerschool vertoeft) moet toezien hoe plotseling haar beide jonge zonen sterven. Als de vader thuis komt en naar zijn kinderen informeert, vraagt de moeder hem: hoe zoudt ge handelen als iemand u een ter bewaring gegeven kostbaar pand terugvroeg. Rabbi Meir reageerde ongeveer: hoe kunt ge me zoiets vragen - terstond teruggeven natuurlijk. Daarop geleidde de vrouw hem naar het vertrek waar de beide lijkjes lagen - het kostbare pand dat God hun eens ter bewaring had afgestaan.
BERURIA vormt een geheel apart joods vrouwen-facet. Een mixtum van ge
leerdheid, vroomheid en berusting. Typerend mag het worden genoemd, dat de zionistische renaissance aan het begin van deze eeuw (die genoeg had van verwekelijkte, romantische, zoetelijke getto-snaren) ook het Beruria-beeld grondig heeft geretoucheerd.
Een dichterlijke Duitse bewerking door Berthold Feiwel in JUNGE HARFEN, eine Sammlung jungjüdischer Gedichte (Berlin 1903) bezingt haar als toonbeeld van innerlijke kracht:
"Du jüdisch Weib!
Du Weib der Kraft, der Grësze und der Liebe."
Romantici sloegen wekere toetsen aan. Dat binnen het kader van de bezongen
vrouwenfiguur het joodse facet zijn plaats verkrijgt, is - hoe dan ook -
van betekenis.
Vrome Rabbi Me-ir keerde
Uit de school, waarin hij leerde,
En hij dankte in stilte God,
Die, tot hiertoe, op zijn wegen Hem bekroond had, met den zegen Van het onwaardeerbaarst lot.
Ach! gelukkig in zijn droomen,
Zag hij de onweerswolk niet komen, Die zijn heil verwoesten zou.
De arme, die zoo rijk zich achtte, Wist niet welk een storm hem wachtte Van vernieling en van rouw.